top of page

Taal een kostbaar goed

  • Foto van schrijver: Edward Hoornaert
    Edward Hoornaert
  • 2 dagen geleden
  • 10 minuten om te lezen

Bijgewerkt op: 21 uur geleden

In gesprek met Paul Rigolle



Over het wonderlijke instrument van de taal, het verschil tussen Kijken en Zien en de kunst van het invulling geven. En over zijn zesde bundel Het Omber en het Oker.





Welkom terug, Paul! Eerst en vooral proficiat met je nieuwe bundel Het Omber en het Oker (Uitgeverij P)! Je bent een graag geziene gast op poëzie-evenementen, brengt via De schaal van Digther het werk van vele collega-dichters onder de aandacht, neemt een actieve rol op binnen de VWS, schrijft regelmatig over wielrennen, … Heeft die verscheidenheid aan activiteiten een vertragend effect gehad op het verschijnen van deze bundel (de vorige dateert van 2013) of had deze bundel gewoon meer tijd nodig om te rijpen dan de voorgaande?

 

Doorheen de jaren is het bij mij een beetje een tweede natuur geworden om een aantal dingen op de voet te volgen. Of dat toch met veel goesting te willen doen. Dat is in eerste instantie uiteraard het geval met de poëzie (en bij uitbreiding de literatuur, de kunst en ook de filosofie). Of zoals de psycholoog van dienst ooit in een PMS-verslag schreef: ‘De interesse is nogal diffuus…’ Daarnaast blijft ook het wielrennen al van in mijn vroegste jeugd één van mijn andere vreemde dada’s waarvan ik vaststel dat die moeiteloos de jaren weten te overleven. Noem het wielrennen gerust één van mijn wel erg guilty pleasures waarover ik ook regelmatig schrijf. Bovendien broed ik op een aantal plannen om er in de toekomst nog iets uitgebreider over te schrijven. Ik noem het ook vaak de meest poëtische sport…Ik moet dus wel toegeven dat ik op heel veel momenten nogal onderhevig ben aan verregaande versnippering. Wellicht zorgt dat bij mij inderdaad wel voor een vertragend effect op het vlak van puur creatief schrijven. Maar dat is uiteindelijk niet echt mijn grootste zorg. Wat niet is, is niet gemaakt. En wat komt moet maar komen. Pure publicatiedrang is mij misschien wat té vreemd en ik schrijf bovendien nogal traag en met veel aandacht… Het Omber en het Oker, mijn recente bundel, liet lang op zich wachten (een kleine twaalf jaar) maar het kan heus nog erger. Tussen mijn derde (Overal en op alle plaatsen) en mijn vierde bundel (Van het Hart een Steen uit 2009) zaten zo maar eventjes 23 jaar! Kan qua afstand in de tijd tellen hé…

 

De titel van je bundel, Het Omber en het Oker, roept een beeld op van warme, aardse kleuren die vaak in de schilderkunst worden gebruikt. In hoeverre weerspiegelen deze kleuren de thematiek van je poëzie?

 

Misschien moet ik vooraf even zeggen dat de titel van mijn bundel ook de titel is van een cyclus die vooral het schilderen en de kunst in het algemeen als thema heeft. Maar het klopt wel, ik denk dat mijn bundel nogal down to earth is. Dus die schaduwrijke omberachtige kleuren zinnen me wel. ‘Meer een man van stenen dan van sterren’, stond er eerder al op de flap van mijn dichtbundel Van het hart een steen uit 2009. Het aardse is mij dus net iets liever dan de hemel wat niet belet dat ik net als elke dichter niet af en toe met mijn gedichten naar de sterren wil reiken en ook dat ik vind dat er in heel wat van mijn gedichten toch wel flink wat licht voorkomt.

 

Alsof je bent voorbestemd om alles / vast te houden moet en zal je zingen. Zo opent het eerste gedicht (Missie) van de bundel. In het daaropvolgende gedicht krijgt deze opgave al meteen een bijna theatrale invulling: Steeds hogerop, ladderdrift mijn deel, wuif ik weg / wat ik niet wil weten. In een klassiek / en wild gebaar maak ik van elk plafond / een hemel. Wat er nog niet is zal ik maken, / hoogmoed zit mij als gegoten, past mij zoals / alleen een hoofd kan passen in mijn handen. Het lijkt erop dat poëzie bij uitstek de plek is waar de ontkenning van de vergankelijkheid kan worden gesublimeerd?

 

Ja, in zijn beste momenten is de dichter voor mij iemand die de taal naar zijn eigen maat en wensen weet te dwingen. Het is een gevoel dat je via de taal werkelijk macht kunt krijgen over de dingen die je nauw aan het hart liggen. Dat gebeurt zeker niet dagelijks, eerder zelden, maar als het lukt om net die woorden te vinden die in een gedicht of in een tekst voorgoed en precies hun plaats hebben gevonden dan lijkt het alsof je in die begenadigde momenten greep krijgt op de werkelijkheid. En op het voortschrijden van de tijd. De taal is een kostbaar goed dat we in warrige tijden nog intenser moeten koesteren dan we het voordien altijd al deden.


In de eerste cyclus Een stem in de tijd onderzoek je vooral ook de worsteling met taal en de positie van de dichter in deze tijd. Welke rol speelt poëzie volgens jou in een wereld die steeds minder vatbaar lijkt voor nuance? En voel je je soms, zoals je schrijft, verstrikt in de halsstrik van de taal?


Ik schrijf nu al zowat een halve eeuw poëzie… Het zou gek klinken als ik hier zou zeggen dat ik niet in de kracht van de poëzie zou geloven. Het tegendeel is waar. Maar inderdaad, de wereld ziet er steeds minder rooskleurig uit en dat brengt mee dat het schrijven in het algemeen niet zomaar meer vrijblijvend kan zijn. Dat het ook moeilijker wordt… En vaak draait het schrijven ook bij mij – ik weet niet hoe het bij jou is – uit op een gevecht met de taal. Vandaar het beeld van de halsstrik van de taal. Maar het besef wordt niettemin en ondanks alles altijd maar groter dat een mens eigenlijk niets voorstelt zonder dat wonderlijke instrument van de taal.

 

In diezelfde cyclus duikt de taalfilosoof Wittgenstein op in het gedicht ‘Dag Ludwig’. Zijn fameuze leuze ‘Waarover je niet kunt spreken moet je zwijgen’ wordt er zelfs letterlijk geciteerd. Is dichter zijn een les in bescheidenheid of heeft de dichter de taak om de grenzen van het verstand voortdurend op te rekken door de grenzen van zijn taal op te rekken?

 

Zelf hou ik van gedichten die niet meteen te doorgronden zijn. Er mag heus wel wat denkwerk bij komen kijken. Niet alleen om ze te lezen maar ook om ze te schrijven. Voor mij – hoe verstaanbaar ik mijn poëzie ook probeer te houden – is een gedicht altijd een samengaan van, laten we zeggen, hart en hoofd. Misschien is de poëzie wel een vorm van filosofie maar dan een filosofie die alle mogelijke absolute antwoorden gewoon openhoudt. En het raadsel van de mens en van het leven nog groter maakt dan het al is.


Een heel mooie gedachtegang die ons naadloos naar het intimistisch alledaagse van de cycli Fragmenten van het huis en Een jaagpad in de regen brengt. In die cycli komen huiselijkheid en werelds geluk samen te vallen. In welke mate is poëzie voor jou een manier om mooie momenten vast te leggen en te bewaren?

 

Ondanks de toestand van de wereld en de invloed van allerhande bullebakken van internationaal niveau die mij – net zoals velen onder ons – zorgen baart, acht ik mij absoluut geen ongelukkig mens. Laatst hadden we het er thuis over naar aanleiding van een krantenartikel. De vraag was hoeveel zou je jezelf als geluksgevoel geven op een schaal van 1 tot 10. Mieke, mijn vrouw, en ik kwamen zowaar uit op een cijfer van acht plus. Soms vertaalt dat gevoel zich ook in de toon en ook het onderwerp van mijn poëzie. Een gedicht als Jaagpad bijvoorbeeld eindigt bijna met een boutade: Geluk is een jaagpad in de regen. Meer en meer besef ik dat het vooral de kleine dingen zijn die het leven zeer de moeite waard maken. Het gedicht ‘Een stem in de tijd’ eindigt met de slotsom: En nooit, nee nooit/ de genade vergeten van dat ene leven/ dat het jouwe is, en niet van een ander.

 

In de cyclus Het omber en het oker lijk je poëzie en schilderkunst nog dichter bij elkaar te brengen. Je gebruikt kleuren, materiaal/materie, verhoudingen, contouren en lichtschakeringen als uitgangspunt, maar schildert met woorden. Hoe ervaar je die verwantschap tussen beeldende kunst en poëzie?


Die verwantschap is bij mij toch wel zeer aanwezig. Ik wil hier ruiterlijk toegeven dat ik wat afgunstig ben op mensen die er in slagen om op creatieve manier getuigenis af te leggen zonder daarvoor het gesproken of geschreven woord nodig te hebben. Ik heb zelf tijdens een paar blauwe maandagen wat geschilderd. Maar het resultaat was niet van die aard dat ik er ooit aan heb gedacht om daar veel mee naar buiten te komen. Misschien maar best ook. Maar het illustreert wel de affiniteit die ik heb met de plastische kunst. De vrijheid die ik ooit ondervond toen ik – niet gehinderd door veel technische bagage – probeerde te schilderen leek me ook veel groter dan die van het schrijven. Maar misschien zullen echte schilders en kunstenaars daar wel anders over denken. Enfin, wat mij zeer intrigeert, zowel in de poëzie als in de plastische kunst, is de spanning die er heerst, het verschil tussen Kijken en Zien. Al klinkt dat natuurlijk vrij cryptisch.

 

Je bundel wemelt van verwijzingen naar dichters, filosofen, kunstenaars en zelfs persoonlijke figuren zoals je vader en je zoon. Zijn deze mensen ankerpunten in je poëtica of duiken ze eerder spontaan op in je schrijfproces? En in welke mate zie je poëzie als een dialoog met anderen – zowel grote namen als intieme, persoonlijke stemmen?

 

Vaak zijn de onderwerpen al veel langer aanwezig dan dat ik er effectief over ga schrijven. Maar ik weet wel dat ik er vroeg of laat, wanneer de tijd er rijp voor is, over zal schrijven. Op mijn laptop heb ik heel wat bestanden met titels van gedichten die nog niet geschreven zijn. Het gebeurt onderweg, dingen die je ergens tegenkomt, of dingen die je leest. Alles kan voor inspiratie zorgen. Alles kan een thema zijn. Maar doorgaans is het wel zo dat de onderwerpen mij eigenlijk overkomen zonder dat ik ze zelf opzoek.

 

De vele oorlogen en het geweld dat de wereld momenteel teistert laten je duidelijk niet onberoerd. Je roept Baudelaire op als getuige van het duister dat opnieuw deemstert doorheen de dagen, brengt Pernath in herinnering wiens werk doordrongen is van oorlog en trauma. Draagt een gedicht op aan de vluchtelingen die ondanks het vastlopen in taal, het opgejaagd worden, het ontheemd zijn het vuur diep van binnen brandende weten te houden. Wat vermag een dichter tegen de onmacht die hij ervaart mens te zijn?

 

Er zijn actueel dingen en ontwikkelingen in de wereld aan de orde waar je als je zoals ik al een aantal decennia hebt mogen meemaken licht verbijsterd en vol onbegrip naar zit te kijken. Het is moeilijk om er met je aanleg als verlate soixante-huitard met je gevoel en verstand bij te kunnen. Het maakt ook dat ik steeds moeilijker licht en onbevangen poëzie en proza kan schrijven. Je kunt wel terugplooien op jezelf en soelaas zoeken in de taal maar veel zorgeloosheid kan ik tegenwoordig niet meer in mijn gedichten toelaten. Verontwaardiging vergt een accurate taal. Wanhoop en onmacht, én engagement,  vormgeven al evenzeer. Niettemin mag daarbij ook het taalplezier niet ontbreken.


Met de cyclus Het heimwee van de bladen naar het boek introduceer je dagboekgedichten, en in de afsluitende Lamento-reeks komt afscheid nemen sterk naar voren. De poëzie lijkt er sterk op thuis komen op een vertrouwde en tegelijk (nog) onbekende plek. Poëzie is een eindig instrument, beperkt door taal en vorm, en toch lijkt het vaak te reiken naar het onzegbare, het oneindige. Hoe ervaar je die spanning?

 

In het begin van dit gesprek zei ik al dat ik al zowat een halve eeuw met poëzie bezig ben. Poëzie is en blijft een constante in mijn leven… die nooit weggaat. Da’s een zekerheid. En zowaar ook een troost. Met de jaren die voorbijgaan ervaar je de intensiteit van veel dingen veel meer dan toen je jonger was. Een pak mensen die je dierbaar zijn of waren zijn er niet meer. Dus ook dat speelt mee in het proberen te vatten van de eindigheid van het leven en al die dingen die voorbijgaan zonder dat je er erg in hebt. Poëzie is dus ook een manier om zij die er niet meer zijn te herdenken. Of te gedenken. Om te bewaren ook. En om vast te leggen wat eigenlijk niet vast te leggen is.

 

Schrijver Frank Pollet roemt je poëzie om de perfect gekozen woorden en subtiele zinswendingen. Hoe kijk je zelf naar het schrijfproces? Is poëzie voor jou eerder de zoektocht van een ambachtsman naar precisie en betekenis, of eerder een intuïtieve beweging richting iets wat nog niet volledig te vatten is?

 

Ik denk dat intuïtie bij mij een grote rol blijft spelen. Intuïtie lijkt mij een erg belangrijk instrument in de taal. Maar ook in het leven. De woorden moeten zich bij wijze van spreken bij mij een beetje opdringen vooraleer ze in een gedicht terechtkomen. Dagelijks noteer ik wel heel veel maar het is lang niet zeker wat ik van al die notities ook echt ga gebruiken. Of wat bruikbaar zal blijken. Uiteindelijk komt het er dan toch op neer dat inspiratie wel een mooie factor is maar dat het schrijven uiteindelijk vooral neerkomt op ambacht en werken. En dat je gewoon aan de slag moet gaan. All the rest is silence…

 

Over stilte (en stil komen te staan) gesproken. De laatste cyclus De acht letters van het woord afscheid is uiterst kort maar blijft lang nazinderen. Het is de plek waar de hemel invalt, gewend moet worden aan het idee dat niets ooit zo eindig was als een zachte bries in het ochtendraam. Waar taal wordt aangetast, het ik wegvalt in het ons. Het gezang van de merel het donker haast onhoorbaar doet oplichten. Waar de dichter op zoek gaat naar een plaats die een plaats zal zijn zonder jou. Vaak wordt gezegd dat rouw een vorm van liefde is die nergens terecht kan. Hoe bereid je je voor op een afscheid dat eigenlijk nooit helemaal af is – een verlies dat zich blijft aandienen in herinneringen, momenten en stiltes?

 

Afscheid nemen hoort bij het leven. Dat we er vroeg of laat dood-gewoon niet meer zullen zijn ervaar ik persoonlijk niet als problematisch. Voor mij is de ‘invulling’ van dat ene leven dat je gegeven is, een manier om zin te geven aan deze vreemde episode die we het leven noemen…


Hoe vul je jouw poëziekalender anno 2025 verder in, Paul?


Altijd staan er bij mij wel een aantal cycli van nieuwe gedichten in de steigers. Zo werk ik momenteel aan verschillende reeksen met als werktitels ‘Abri’, ‘Liederen voor de Steenweg’ en ‘De as van Pasolini’. Ik hoop die in het lopende jaar ook helemaal af te ronden. En zeker wil ik ook aan wat proza werken. Uiteraard ben ik intussen blij met de publicatie van Het Omber en het Oker waarvoor ik uiteraard – op sociale media en elders – de nodige publiciteit wil maken. Er staan alvast een aantal samenwerkingen in het vooruitzicht. Zo lees ik op 23 september bij de voorstelling van een cd van Tender Lion in Tielt een flink stuk uit mijn nieuwe bundel en op 24 september ben ik te gast bij Radio Tequila in Deinze. Voldoende dingen dus om naar uit te kijken.

 

Dank je wel, Paul, voor dit openhartige interview! En ik wens je veel nagenieten-met-anderen van de bundel! Te beginnen hier met de volgende drie gedichten:







Vragen interview: Edward Hoornaert


bottom of page