nacht, de muren hopen zich op
een fluisterlengte verwijderd
van je onbeschermde buik
vol suikerwater en vergeten kruimels
je schudt alle klinkers uit je mond
maar de hond die bij de tafelpoot wacht
vangt ze op in zijn druipende muil
dan verdwijnt hij door het sleutelgat
dat dichtslibt terwijl je erdoor kijkt
handen kunnen geen steniging
tegenhouden, ook niet het inmetselen
van vrouwen in nissen of
het dichten van putten tot de nek
haar groeit waar zonden moeten bedekt
je slijpt de schaar aan de navelsteen
die sinds middernacht naar buiten groeit
stilaan raakt hij de zoldering
oogwit kleurt donker in de hoek
van de krimpende kamer
uiteindelijk raakt je hoofd je knieën
tot je verhardt tot de pit van een vrucht