Steven Van Der Heyden in gesprek met Lieve Desmet
Vanuit een nood aan escapisme ging ik in gesprek met Lieve Desmet over haar verblijf in het Huis van de Dichter, tot 2009 de woning van dichter Gwy Mandelinck, oprichter, organisator en bezieler van het poëziefestival in Watou. Een huis dat vooral probeert te inspireren.
We hadden het over woorden van troost, het zoek raken van rituelen en de gaten in het gemeenschapsleven. Hoe ze als ‘Dichter van wacht’ hieraan een invulling geeft, hoe in haar poëzie de schrijvende hulverlener of de hulpverlenende dichter dicht bij elkaar zitten.
Maar ook over thuis komen en hoe de weg weer open en bloot kan liggen als je een bepaalde leeftijd nadert...

Was dit een stoute droom die in vervulling ging voor jou?
Als ik hier het parcours volgde van de poëziezomers droomde ik er wel eens van om één van mijn gedichten te lezen aangebracht in één van de vele mooie locaties zoals de Douviehoeve. De poëziezomers heb ik sinds de jaren ‘80 heel vaak bezocht, vaak met mijn vader die een grote poëzieliefhebber was en ook van dit dorp en de omgeving hield.
Wat hoop je hier te doen/schrijven
Mijn oorspronkelijk plan was om, na (in) deze bijzondere periode, poëzie te schrijven waarin ‘troost’ voorop staat. Als ‘Dichter van wacht’ hoorde ik hoe mensen hun verhaal deden aan de telefoon en vaak op zoek waren naar een gedicht dat troost gaf. DEU, Gedichtenkrans, schrijven voor en over sociaal werk, de schrijvende sociaal werker of de hulpverlenende dichter, bij mij zit dit alles dicht bij elkaar. De lockdown maart 2020 begon voor mij met de vraag om voor het pas gestarte initiatief van de dichter des vaderlands Carl Norac ‘Gedichtenkrans’ dit gedicht te schrijven voor een overleden postbode
Hoewel het in maart niet de bedoeling was om de toenmalige perimeter te overschrijden kon ik het niet rijmen met het opzet van DEU om dit gedicht niet voor te lezen op de begraafplaats in Assent vanwaar de betrokken postbode afkomstig was en wilde begraven worden. Dus besloten mijn vriendin en ik om op eigen verantwoordelijkheid de fiets te nemen en ons te verplaatsen van Kessel-lo naar Assent. Wie immers kon je fietsend door het stille Hageland in gevaar brengen? Soms is het goed te weten wanneer en waarom het eigen kompas te volgen. Dus fietsten we in die bijzondere ‘blauwe’ lente, waarin geen witte streep te bespeuren was in de lucht, waarin de geluiden van de natuur aanwezig waren als nooit tevoren, de onvergetelijke tocht . Er was het onmiddellijke besef dat dit omwille van de pandemie zo uitzonderlijk was. Eenmaal in Assent aangekomen hebben we ons omgekleed in een boomgaard (geen ander locatie beschikbaar natuurlijk) en hebben we de stagair begrafenisondernemer vervoegd. Verder was er niemand. Waren wij er niet geweest dan stond de man er moederziel alleen met de as. Na een praatje over de uitzonderlijke omstandigheden; de vele uitvaarten, vroeg hij ons in welke richting de as uit te strooien ….ik heb even rond gekeken en op intuïtie een richting aangegeven…. Nergens komt het ‘futiele van een leven’ de kwetsbaarheid en de vergankelijkheid zo dichtbij als op zo’n Eenzame uitvaart. Na een kleine stilte zijn we vertrokken.
We kleedden ons terug om in de velden, hebben gepicknickt in een boomgaard en aan een aantal dorpsbewoners gevraagd of iemand nog de gewezen postbode kende. Niemand…in dit mooie dorp kende nog de postbode die jaren van deur tot deur de post had bezorgd. Zo werd ik in de lockdown en de pandemie getrokken. De week ervoor waren we hals overkop van Leuven naar West-Vlaanderen gereden om nog een glimp op te vangen van mijn ouders in de tuin. Ik had een vreemd voorgevoel. En inderdaad, in mei 2020 is mijn vader opgenomen in het ziekenhuis. Zijn 92ste verjaardag heeft hij er in quarantaine doorgebracht. Na een paar weken heb ik me binnen gepraat in het ziekenhuis omdat hij er de brui aan gaf na de lange ziekmakende eenzame periode.
Deze onwezenlijke of beter gezegd intens wezenlijke ontmoeting zoekt nog naar woorden. Hij wilde niet meer leven, hij wilde niet meer eten. Hij was in hongerstaking, liet zicht vallen. Ik heb een kaartspel gevraagd om er wat beweging, leven in te brengen . Hoe snel werd mij dit aangeboden. In deze omstandigheden had de remedie (NIEMAND mocht in het ziekenhuis) veel erger toegeslagen dan de kwaal of het virus.
Hij won, liggend, want hij wilde niet uit bed . Ik heb hem toen gevraagd niet te gaan.
En zo ging het voor hem nog een tijdje verder: in en uit het ziekenhuis, en van het ziekenhuis hals over kop, zonder omweg via zijn vertrouwde stek, naar het wzc. Van quarantaine naar quarantaine. Gelukkig zijn er ook nog een aantal krachtige momenten geweest. Met de rolstoel wandelen door de parken in Menen bijvoorbeeld.
Jammer genoeg delen velen met mij een gelijkaardig verhaal.
En dan is er het afscheid (dat voor ons gelukkig tussen twee lockdowns viel) . En dan zoeken we woorden, muziek en merken we dat we onze gebeden kwijt zijn. Wat zeggen we nog als we samen voor een graf staan , als we van de hemel naar de aarde staren, als we geen kruisteken meer maken, waar zijn onze rituelen.? Als zelfs elkaar vasthouden niet meer kan en mag door de pandemie dan smeek je toch om wat woorden, om poëzie. Niet toevallig zijn er zo’n mooie initiatieven gegroeid de voorbije periode waarin poëzie uit de catacomben gehaald werd. Maar er is nog veel en meer nodig. Er woekert nog veel uitgestelde rouw in onze samenleving, Veel mensen hebben abrupt iemand moeten laten gaan, vaak zonder iemand nog een laatste groet te kunnen brengen.
Daarnaast leven we volgens mij in een maatschappij waarin we verweesd achterblijven naast lege kerken. (Komt er ooit een nieuwe verbindende liturgie of iets anders?) In welke armoede groeien we op wat dit betreft. Wat komt in de plaats van ons ‘middenveld’ waar recent in de politiek zo tegen ingegaan is. Als je hier in Watou van dorp tot dorp rijdt of wandelt,zie je nog hoe mooi ze geschikt zijn rond een kerk, en zie je tegelijkertijd hoe ‘gemeenschappen’ afkalven. Alles getuigt hier nog van een verleden, dit voel je hier aan de lijve. En deze pandemie legde de wonde meer dan ooit open. Welke plaats hebben ouderen in de samenleving,? Hoe hebben we mensen met leeftijd en wijsheid geïsoleerd, hoe betuttelend worden ze behandeld, hoe eenzaam zien we ze nu sterven?
Dit roept mij op om te schrijven. In een laatste gedicht van mij voor DEU (dec 2020) komen elementen naar voor uit het afscheid van mijn vader (sept 2020).
Mijn vader dus, die in september overleed, ligt aan de grondslag van mijn poëzie. De verzen die ik thuis hoorde gaven mij het ritme mee en de interesse . De weg die ik had te zoeken, als een vreemde eend in de bijt, en zelf vorm moest geven, ik die mij moest bevrijden van ‘vreemde pakhuizen’ (eerste dichtbundel) om daarna naakt te staan in mijn eigen aard op een ‘bedauwde ruimte’ (tweede bundel).. niemand ging me voor, Geen ouders om me aan te spiegelen, geen soaps, geen wetten, dit alles gaf me de inhoud. Ik moest schrijven, Ik vond een stem die voor mij een weg baande.
Als kind, één van de vijf hoorde ik mijn vader aan de ontbijttafel verzen declameren ‘Marc groet ’s morgens de dingen: Dag ventje met de fiets op de vaas met de bloem ploem ploem …. dag visserke-vis met de pijp/pet en pijp/ van het visserke-vis /goeiendag / Daa-ag vis of reuzeke rozeke zoetekoeksdozeke of timpe tompe terelink
vliegt van hier naar Derelijk…Hij was niet alleen een grote fan Van Ostaijen en van Guido Gezelle ook Neruda, Lorca Kopland , Claus, waren alom aanwezig in huis. En ontelbare keren, op elk familiefeest stond hij recht om enkele verzen uit ‘Maria Lecina’ van Johan Willem Frederik Werumeus Buning voor te dragen (mijn moeder heet Maria). Deze vergeten? dichter van wie ook het gedicht ‘Ballade van de boer’ met daaruit het vers ‘en de boer hij ploegde voort’ komt en van wiens hand het prachtige gedicht ‘Ballade van de dingen die niet overgaan’ is, kreeg door zijn opstelling in de oorlog in Nederland een jaar publicatieverbod, dit zei mijn vader er altijd bij.
En zo komen we bij de oorlog of beter de oorlogen die in West Vlaanderen hevig hebben gewoed. Hoewel geboren eind jaren vijftig was dit, als we terug kijken, niet zo lang na de tweede wereldoorlog. Deze bittere tijden zaten nog in het behang, in de kleren, in de dagelijkse uitspraken van grootouders en ouders.
Ik werkte twee bijgevoegde gedichten af in Watou die te lezen zijn tegen bovenvermelde achtergrond . Het ene is een soort in memorian patris maar ik gaf het de titel ‘Coda van een huwelijk’. Ik ben eraan begonnen nadat mijn vader in zijn laatste maanden nog eens de borst rechtte en zijn gekende verzen voordroeg aan mijn moeder. Want ja zonder haar was er de ruimte niet voor verzen en eigenlijk draagt zij in haar West Vlaamse kwinkslagen, nuchterheid en liefde voor de natuur, ook poëzie in zich en kent ze nog aardig wat verzen uit het hoofd die ze leerde op de lagere school (Voordracht en declameren, in Vlaanderen kregen we het vroeg aangeleerd vanop de trede vooraan in de klas.) Ja achter elke man staat een….t is een cliché…Vandaar de titel .
Ook als ik hier in het huis de dichters aan de muren zie hangen denk ik dat het bij hen niet anders was.
Over oorlog en West-Vlaanderen schreef ik het gedicht ‘Na de doortocht’.
Hoe ervaar je de sfeer en werkt deze inspirerend?
Er is een geest in dit huis die poëzie ademt en oproept. En het huis zou het huis niet zijn zonder de inzet van Gwij Mandelinck en zijn vrouw (en de huidige verantwoordelijken voor het huis, Peter en Krista), zonder dit dorp, de geschiedenis, deze streek en de skreve (schreve zeggen ze hier). Met deze laatste twee heb ik veel voeling omdat ik ook aan de skreve ben opgegroeid, een beetje Noordelijker in Menen waar ze met de Leie een knik maakt. De skreve waar gesmokkeld werd. Ook wij reden met de beste wijnen uit Frankrijk over de grens. Ik herinner me nog hoe mijn vader een praatje startte met de douaniers over de voetbal of de koers en ze zo verschalkte.
Wandelend en fietsend via de knooppunten komen er veel herinneringen boven. Vanuit Watou zie je in Frankrijk het mooie Kassel liggen, het hoogste punt van de Westhoek. In Kassel (vroeger Vlaanderen) is er het mooie Vlaamse museum. Ik zag er ooit een mooie tentoonstelling over Marquerite Yourcenar (eerste vrouw opgenomen in de academie Francaise, 1980, nog zo recent!!). Yourcenar verbleef en schreef vaak op haar domein op de Mont- Noir (de Zwarteberg) te Belle dichtbij Kassel en nog net Frankrijk. Even verder ligt Westouter aan de voet van de Rodeberg, nog altijd een vaste kampstek voor veel jeugdbewegingen. Als kind logeerde ik er in het Eksternest en in het huis van de priester op het dorpsplein. Vandaar gaat het verder naar de Kemmelberg, Dranouter enz. Al deze plekken maken deel uit van de gemeente Heuvelland. Het landschap is er intact gebleven dankzij de verbeten inzet van opbouwwerkers als Jan Hardeman en co.’ En ’t is den oorlog da je hier tegen komt’, zingt Willem Vermandere . Kraters in het landschap door de vele inslagen van bommen en obussen, militaire kerkhoven…. In Poperinge kun je het bijzondere Talbothouse bezoeken. Het hele huis, de bidplaats op zolder, het hele verhaal errond maakt je stil. Vervolgens is er wat verder Ieper met het Flanders fields museum dat o.l.v.Piet Chielens Ieper weer op de kaart heeft gezet.
Ieper is nu een ‘toeristenstad’ geworden’. Als kind stonden we er in de jaren ‘60 zo goed als moederziel alleen kou te vatten onder de Menenpoort als om 20u klaroenblazers van de brandweer de ‘Last Post’ speelden.
Die ervaring komt terug in het eerder vermeldde gedicht ‘Na de doortocht’.
En tot voor kort woonde in de pastorij van Sint Jan- Ter- Biezen, dorp naast Watou E.H.C. Moeyaert nog. Hij was medeschrijver aan de spraakkunst van P. Paardekooper (die we destijds allen gebruikten in de humaniora) en een Frans-Vlaanderen kenner. Vroeger begeleidde hij gezinsuitstappen van de v.t.b. door Frans -Vlaanderen, hij sprak daarbij consequent iedere dorps of stadsnaam uit in het Nederlands (ipv Calais Kales bvb) Hij leverde vele bijdragen in’ Ons Erfdeel’ en was vooral een bijzonder kleurrijk energiek persoon. Ik bezocht hem nog geen twee jaar geleden met mijn vader in zijn aftandse pastorij. Hij leek onsterfelijk. Hij is honderd jaar geworden en in december overleden. Een bezoek in die pastorij gaf stof voor een half boek.
En er is hier nog veel boeiends te herinneren of vertellen?
Er is de abdij en de bieren van West-Vleteren, en Sint Bernardus. En als we nog teruggaan in de tijd waren er de (bos)geuzen die hier sterk vertegenwoordigd waren (vooral rond Nieuwkerke), de hagenpreken, de beeldenstromen die startten in Steenvoorde en ook de terechtstellingen en heksenvervolgingen. Veel wandelingen en plaatsnamen verwijzen hier nog naar die periode die ook ongelooflijk gedetailleerd beschreven staat in Het Geuzenboek van Louis Paul Boon, een huzarenstuk.
Terwijl je hier nu vooral de vogels en de ganzen hoort, de wakker wordende kikkers, een boer op ’t veld en de mensen er kort van stoffe zijn in ‘t schoon West Vlaams maken al deze ingrediënten samen dat de plek voor mij heel inspirerend werkt en het hier voor mij voelt als thuiskomen.
Wat mogen we nog van jou verwachten in 2021?
Niets van wat ik schreef, dit en vorig jaar, lag vast in een plan. Ik sta open, krijg regelmatig opdrachten en zo werkt het voor mij. Daarvoor gaat alles aan kant en dan komen de beelden, de woorden, de herinneringen, de ideeën. De rode draad legt zich schrijvend bloot.
Tenslotte wil ik graag eindigen met de aandacht te vestigen op de nieuwe begraafplaats naast ‘Het huis van de dichter’, een ontwerp van Andy Malengier. Je loopt er spontaan de horizon tegemoet. Je kan er kijken door ‘Het in memoriam venster’ voor en met daarop het gedicht ‘Dood’ van Eddy Van Vliet 'die de soberheid van de plek alleen maar accentueert en optilt zeker als je door de woorden naar de ondergaande zon kijkt.. Ik zou iedereen in zijn/ haar eigen omgeving zo'n rustplekje bij leven ( op één van beide bankjes) of als laatste rustplaats toewensen.
Lieve Desmet
Huis van de dichter
31/3/2020
interview: Steven Van Der Heden
lees: