rondom woelt de branding, spatten schuimkoppen
uiteen, toch is dit schouwtoneel je vreemd –
het water klopt zich op, de golven klimmen
almaar hoger, nemen geen tijd meer om zich uit te strekken
en te gaan liggen, houden de boog gespannen
hoe krachtig is de maalstroom
waarin je uren onbeweeglijk stil kan zitten
de wind het zingen laat, de rand zijn afstand tot het middelpunt
waarin alles om je heen draait
tot het duister je afgematte ogen binnendringt
en ook jij begint te wervelen
opgaat in een schimmenspel dat danst en razendsnel
beweegt onder je oogleden, in luttele seconden vorm geeft
aan de diepte van een kolkend gat