top of page
  • Foto van schrijverRoer

Enkele keien en een dotje klaver

In gesprek met Marc Lonneville


Over Japanse tuinen, het kind op de schouders van de reus en het spook dat rondwaart.

foto: Michiel Hendryckx

Wat houdt je vooral bezig (buiten de poëzie)?


Vrienden en familie zijn essentieel en een categorie apart. Ik weet dat ik van nature nieuwsgierig en ongeduldig ben. Daardoor heb ik veel verschillende interesses waar, dat moet ik toegeven, niet altijd een lijn in zit. Ik wil bijvoorbeeld alles over vogels weten maar ook alles over paddenstoelen. Wat niet kan natuurlijk. Ze zeggen trouwens dat je tienduizend uren moet investeren om ergens heel goed in te worden. Er is te weinig tijd. Ik heb een passie voor boeken. Ik wil stapels boeken rondom mij. Kunst, filosofie, spiritualiteit, geschiedenis, biografieën en dagboeken zijn mijn favoriete onderwerpen. Te veel alweer. Met wat slechte wil kun je mij dus een dilettant noemen. Inspiratie vind ik maar zelden aan mijn werktafel. Ik moet kunnen bewegen en dan nog liefst in de natuur. Lange wandelingen maken, bijvoorbeeld in de Ardennen, vind ik zalig. Het gebeurt nogal eens dat een gedicht dat vastgelopen is, verrijst tijdens zo’n wandeling. Daarnaast maak ik graag mijn handen vuil. Letterlijk dan. Klussen allerhande zijn wel aan mij besteed. Een parket leggen, schilderen, snoeien. Ook dit is creativiteit.


Wat gaf voor jou de vonk om te schrijven? Hoe begon het en waarom doe je het?


Ik heb altijd heel veel gelezen. Ook veel poëzie maar ik had nooit overwogen om zelf poëzie te gaan schrijven. Je kunt heel je leven restaurants bezoeken zonder ooit te overwegen kok te worden. Maar op een bepaald moment dacht ik eraan om kortverhalen te schrijven. Ik ben les gaan volgen in een schrijversacademie in Aalst bij Patrick Bernauw. Mijn verhalen waren goed en hadden volgens mijn medecursisten iets poëtisch. Zij daagden mij eigenlijk uit om gedichten te gaan schrijven wat ik dan ook heb gedaan. Het is een passie geworden die ik dus te danken heb aan medecursisten die vrienden zijn geworden. Dan is alles in een stroomversnelling geraakt. Mijn eerste drie gedichten werden opgenomen in Het Gezeefde Gedicht. Daarna ben ik les gaan volgen bij Ivo van Strijtem in Ternat. Die lessen waren een openbaring. Op korte tijd kreeg ik een antwoord op veel vragen en werd ik min of meer behoed voor de valkuilen waarin ik dreigde te sukkelen. Kort daarna kreeg ik een contract aangeboden bij Uitgeverij De Zeef met Roel Richelieu van Londersele als drijvende kracht en redacteur. In oktober 2021 verscheen mijn debuut Cassandra Stuiterbal. Het is eigenlijk ongelooflijk dat ik mijn eerste gedicht pas in januari 2019 heb geschreven.


Door poëzie te schrijven ben ik ook anders, zeg maar zorgvuldiger of intenser, naar de dingen rondom mij gaan kijken. Mijn levenskwaliteit is toch wel intenser geworden door met poëzie bezig te zijn. Dit is natuurlijk een motivatie om verder te doen. Het verschil tussen poëzielezer zijn en zelf poëzie schrijven is groter dan ik ooit had kunnen vermoeden.


Stel dat het gedicht een gerecht is, wat is jouw beste recept? Met andere woorden: Welke

bestanddelen heeft een gedicht nodig? Welk soort poëzie spreekt jou meer of minder aan?


Ik denk niet dat er een soort Pascale Naessens handleiding bestaat voor goede poëzie. Ik schrijf trouwens heel veel slechte gedichten die ik dan opberg in een zwarte kaft. Toch zijn er een aantal kenmerken die een gedicht voor mij waardevol maken. Een gedicht moet je naar een plaats brengen waar je zonder het gedicht niet zou kunnen komen. Dit is voor mij belangrijk. Die plaats kan een fantasiewereld, een verhaal, de belevingswereld van een lyrisch ik zijn, om het even. Het gevoel een perspectief te krijgen dat je zonder het gedicht nooit zou hebben kunnen krijgen, is voor mij essentieel. Even essentieel is natuurlijk de literaire zeggingskracht. Dit is zoveel moeilijker in formules of recepten te gieten. Beelden waarvan je het gevoel hebt dat ze uiterst precies zijn en je toch een zekere vrijheid geven. Het ritme en de muzikaliteit. Een bepaald soort uitgezuiverde moeiteloosheid fascineert mij. Een gedicht mag voor mij gerust wat koppig zijn. Ik hoef niet alles meteen te begrijpen. Ik wil nadenken en in laagjes dieper en dieper in de tekst geraken, zonder er een raadseltje van te maken dat per se opgelost moet worden. Ik hou bijvoorbeeld van de poëzie van Ruth Lasters al weet ik dat ik in het begin heel veel moeite heb moeten doen om binnen te geraken in haar gedichten. Er is ook poëzie waar ik rondcirkel zonder echt mentale connectie te kunnen maken. Faverey of Celan bijvoorbeeld. Gedichten die mij storen en zelfs op mijn zenuwen werken zijn gedichten die het moeten hebben van één vondst of woordspeling. Bij een tweede lectuur zijn ze al versleten. Een gedicht moet voor mij ook een zekere tijdloosheid hebben, zonder wereldvreemd te zijn. Dit is een moeilijke evenwichtsoefening, besef ik wel. Opzichtig maatschappelijk engagement hoeft voor mij niet. Ik lees geen poëzie als echokamer van het televisiejournaal.


drie gedichten


We belichten drie gedichten uit jouw werk.


In keien vergelijk je de Japanse tuin met een leegte. Je maakt gedachtesprongen. De liefde wordt een puzzel van twee stukken. Veel mysterie en symboliek. Oog voor detail ook, een dotje klaver dat ons niet binnenlaat. Een ontoegankelijk geluk misschien? Ze zeggen wel eens dat je een gedicht niet mag uitleggen. Maar misschien zijn de uitleg en het gedicht gewoon twee totaal verschillende dingen? Vandaar de vraag. Wat heb jij bedoeld met dit gedicht?


Ik las bij Cees Nooteboom een reisverslag van zijn bezoek aan de Keizerlijke tuinen in Tokio. Hoe hij gefascineerd werd door enerzijds de materiële eenvoud van de tuin en anderzijds de enorme spirituele kracht die er van uitgaat. Enkele keien en een struikje klaver, veel meer is het niet. Het struikje klaver staat wel voor de seizoenen en de vergankelijkheid in rustige harmonie met de keien. Ik heb het beeld gebruikt in een context van menselijke relaties. Zelfs als je slechts twee keien in perfecte harmonie bij elkaar moet brengen, blijft het puzzelen, tasten en zoeken. Je kunt twee keien bij elkaar brengen, ze zijn samen kei maar ook elk afzonderlijk blijven ze kei. Ondertussen bloeit het dotje klaver, zal het verdorren en krijgt het hopelijk weer nieuw leven. Interactie tussen mensen, communicatie, de vraag hoe dicht en tegen welke prijs je de andere kunt naderen is één van de belangrijkste thema’s in mijn bundel Cassandra Stuiterbal.


Een melaatse reus met een kind op de schouders verschijnt in het gedicht ik is. Een reus als een vader misschien? Het kind wijst de voortekens aan. Het voordeel van hoogte is het uitzicht. Een reus in ontbinding. Hoe verhoud je je tot het achtergebleven kind?


Hoe werd de ‘ik’ die je doorheen je leven wordt uiteindelijk gevormd? Daarover gaat het gedicht. Je wordt gedragen op de schouders van reuzen die doorheen de tijd vervagen en oplossen. Het kan een vader zijn of iemand die jou zijn meesterschap aanbiedt. Iemand die jou vanuit zijn of haar hoogte een perspectief biedt naar een land waar hij of zij nooit zal komen. Het idee dat er ondergang en verval nodig is geweest om de tijdelijke bloei die wij even mogen ervaren mogelijk te maken. Het idee ook dat we de som zijn van bestanddelen uit de reuzen die ons hebben gedragen. Het idee ook dat de voortekens niet per se het eerst worden gezien door de reuzen maar door de kinderen van de reuzen. Laten we dus naar de kinderen luisteren. Het ‘achtergebleven kind’ uit het gedicht staat uiteindelijk voor elk van ons.


In het gedicht uitgesproken duikt een ander verlies op. Een vrouw deze keer. Er spookt iets tussen hen. Wat je een veelvormig ding noemt. In de poëzie hangt altijd een artistiek waas rond de onbestemde woorden. Zoals ‘ding’. Welk spook waart hier rond in het gedicht?


Je ziet twee mensen, een koppel man en vrouw, lopen en je begint te interpreteren. Je observeert en probeert een verhaal te ontdekken. De aanleiding hier waren twee mensen op de parking van een ziekenhuis. Wie zijn ze, wat is hun verdriet of hun vreugde eventueel? Wat zegt hun lichaamstaal over hun verhouding, hun verleden en hun toekomst? Maar ook wat zegt mijn interpretatie van hen over mij? Dat er een spook rondwaart in het gedicht klopt helemaal. Het onheil dat je intuïtief aanvoelt en waarvoor je bevestiging zoekt. Ik heb ‘het veelvormig ding’ met opzet vaag gehouden al doe ik wel suggesties. Het is aan de lezer om zelf aan of in te vullen en dan meteen ook iets van zichzelf in het gedicht te leggen.


3 citaten


We schotelen je drie citaten voor. Jij biedt ze weerwoord.


Le talent est un jardin et le travail est son jardinier. - Vincent Thomas Rey

(Talent is een tuin en het werk zijn tuinman.)


Il y a plus de plaisir à faire un jardin qu'à contempler le paradis. - Anne Scott-James

(Er is meer plezier in het aanleggen van een tuin

dan in het aanschouwen van het paradijs.)


De vreugde van ‘het bezig zijn’ mag niet onderschat worden. De momenten dat je in een soort flow alle tijd en pijn kunt vergeten en helemaal meegenomen wordt in het bezig zijn met je lievelingstuin, het heeft inderdaad iets paradijselijks. Het is mij af en toe vergund tijdens het schrijven en daar ben ik dankbaar voor. Heel dikwijls is literair bezig zijn ook een kwestie van discipline. Als een tuinman gaan wieden terwijl de zon schroeit. Ik probeer elke dag te schrijven, zin of geen zin en dan gebeurt het dat er plots een beeld of een woord uit het niets opduikt en met mij aan de haal gaat. Ook dat is een belangrijke motivatie bij het creatief bezig zijn. De taal en de woorden gaan soms een verhouding aan met wat diep in je leeft en vanuit die interactie ontstaat dan een gedicht waarvan je het bestaan niet kon vermoeden, zelfs niet met heel hard nadenken. Waar haal je het? Het is een vraag die ik af en toe krijg en ik moet eerlijk bekennen, meestal weet ik het zelf niet. Ik heb ook geleerd dat je soms heel hard moet werken, moet zwoegen en wroeten om uiteindelijk weinig resultaat te krijgen maar dat er andere momenten zijn waarop je de resultaten bijna gratis, met nauwelijks inspanning krijgt. Soms is er heel weinig oogst in je tuin, andere momenten is de oogst nauwelijks bij te houden en overvloedig. Het is ook daarom dat ik graag dagboeken en brieven van bekende auteurs lees. Flaubert bijvoorbeeld, hoe hij moest zwoegen, eindeloos moest schrijven en herschrijven om zijn Madame Bovary op papier te krijgen. Zijn hopeloosheid, zijn onzekerheid maar ook zijn uitgelaten vreugde wanneer een scène eindelijk gelukt was. Het zijn voor mij belangrijke getuigen en voorbeelden.


Every child is an artist. The problem is how to remain an artist once he grows up.

- Pablo Picasso

(Elk kind is een kunstenaar. Het probleem is hoe een kunstenaar te blijven, eenmaal het volwassen wordt.)


De verheerlijking van de ongerepte creatieve kracht van het kind, het heeft natuurlijk iets verleidelijks en dat de opvoeding ‘tot volwassene’ die ongereptheid onderdrukt of zelfs kapot maakt is jammer genoeg een feit. De artisticiteit van het kind zit voor een stuk in de ongeschooldheid, de wildheid waardoor ongegeneerd alle academische regels overtreden kunnen worden. Ik denk dat we als volwassene sowieso een stuk van die onschuld kwijt zijn. Neem nu een cobraschilder zoals Karel Appel. Zelfs in het najagen van de kinderlijke onbevangenheid zie je techniek, trucjes, commerciële achtergrond opduiken. Met andere woorden een bezoedelde kinderlijkheid. De woorden van Picasso interpreteer ik eerder als een pleidooi om in je artistieke creaties vrijheid te durven nemen, los van voorgeschreven regels. Een pleidooi om niet alleen ‘out of the box’ maar gewoon zonder box te durven denken. In poëzie vind ik dat niet altijd gemakkelijk te realiseren. Je gebruikt taal als medium, een medium dat onderhevig is aan taalregels. In hoeverre kun je die loslaten wanneer je toch de ambitie hebt om ‘gehoord’ te worden. We kunnen toch niet allemaal Jan Hanlo worden. Aan de andere kant leent taal en zeker de poëtische taal zich tot experiment en het doorbreken van de verstikkende regels van ‘het metier’. Die vrijheid moet je durven nemen.


What I need is the dandelion in the spring. The bright yellow that means rebirth instead of destruction. The promise that life can go on, no matter how bad our losses. That it can be good again.


Suzanne Collins, Mockingjay


(Wat ik nodig heb is de paardenbloem in het voorjaar. Het knalgeel dat wedergeboorte betekent in plaats van vernietiging. De belofte dat het leven door kan gaan, hoe erg onze verliezen ook zijn. Dat het weer goed mag zijn.)


Deze optimistische gedachte doet mij denken aan de kritiek dat poëzie veel te dikwijls vol kommer en kwel zit. Een vat vol dood, verval en relatieproblemen. Poëzie maakt een gezonde mens depressief en kan op die manier schadelijk zijn voor de gezondheid, hoort men soms. Het is een cliché en een veralgemening waarvan ik de grond begrijp maar waartegen ik mij verzet. Laten we niet vergeten dat er heel wat poëzie bestaat die de kleine en grote geschenken van het leven in heldere, herkenbare kleuren brengt. Poëzie mag en moet echter ook de donkere kanten van het bestaan in de ogen durven zien. Goede poëzie heeft een universele grondslag en draagkracht. De eeuwige mens in zijn zoektocht naar zin, geconfronteerd met lijden en niet begrijpen. Meegaan met een dichter in die zoektocht is voor mij ook een vorm van lente. Het besef niet alleen te zijn, het besef dat ook jouw twijfels mogen bestaan. Het herkennen van de zich eeuwig herhalende wetmatigheden waarin ook altijd een lente, een nieuw voorjaar volgt na het verlies, is voor mij troostend. Het geloof dat het goed komt omdat het altijd al goed gekomen is. Het knalgele van de paardenbloem na het pekzwarte van de nacht.


Tot slot. Wat ligt er nog voor de boeg in de nabije of verdere toekomst?


Op het vlak van poëzie wil ik allesbehalve een dilettant zijn. Verder evolueren, schrijven en herschrijven elke dag. Een eigen stem, een eigen toon zoeken en vinden zonder in zelfherhaling te vervallen. Ook omwille van deze reden wil ik lessen blijven volgen in schrijfcursussen. Bovendien krijg je feedback, ontmoet je mensen die even fanatiek bezig zijn met literatuur en hoe dan ook ontwikkel je nieuwe inzichten al gaat het soms maar over details. Even essentieel is het om veel te lezen. Schrijven en lezen gaan voor mij samen. Het hoeft voor mij niet per se poëzie te zijn maar de input van goed geschreven, intelligente teksten is van levensbelang voor wie wil schrijven. Ik ben nu volop bezig aan mijn tweede bundel. Ik merk dat het harder werken is dan voor de eerste bundel die bijna als een opgespaard cadeau uitgepakt kon worden. Je wordt ook kritischer voor jezelf, je twijfelt meer. Ik heb nu een honderdtal gedichten waaruit een bundel gedistilleerd zal worden. De eerste achttien gedichten heb ik al doorgestuurd naar mijn uitgever en redacteur Roel Richelieu van Londersele. Zijn commentaar was kritisch positief en zeer bemoedigend. Een vijftal van de nieuwe gedichten verschijnen in het volgende nummer van Het Liegend Konijn.


Bedankt Marc


gedichten bij het gesprek



interview: Wim Vandeleene

bottom of page