Als je in Dublin bent, zei ze toen,
Je weet het adres. Dus zit ik hier
Op de bovenste tree, onder het dak,
In het halfdonker, af en toe weerklinken
Van beneden voetstappen, klakkende hakken,
Dan slaat een deur dicht, stilte. Slaperig,
In het licht van de aansteker, lees ik
Wat naast de gammele deur met groene viltstift
Op de muur geschreven staat: Ben zo weer terug
En met lippenstift: Molly was hier. Bel me
En onder uitgerukte draad van de deurbel
Een telefoonnummer. Hoeveel jaar zullen ze
Hier blijven staan, deze woorden, deze muren?
Er komt niemand. En ik probeer me te herinneren
Hoe ze eruitzag. Alleen de dingen die me stoorden,
Die weet ik nog: haar zenuwachtig gewriemel,
De jodiumgeur, het geel in het wit van haar ogen,
De poedervlekken, het oude veldbed en later
Het gieren van de theeketel op het fornuis.
Een vreemde. Ik verroer me niet.
Het liefst zou ik hier blijven, neuriënd
In het trappenhuis, tot de bulldozer komt.
vertaling: Peter Nijmeijer
uit: de furie van het verdwijnen - De Bezige bij (1985)
Een gedicht uit de reeks ‘gemiste afspraken’. Wat als de geliefde niet meer op het aangeduide adres woont? Terug naar afzender? Je weet waar ik woon, zei ze. Wat zoveel betekent als ‘altijd welkom, liever vroeger dan later'. Hij rekende er op dat hij haar opnieuw zou treffen. Maar hij staat voor een gesloten deur, in het trappenhuis, een ruimte van komen en gaan, ergens in Dublin. Wou hij haar verrassen met een onverwacht bezoek? Komt hij iets herstellen, uitklaren of bijleggen? We mogen er naar raden. Wat we wel weten? Ze hadden een verleden en niemand komt thuis. Hij had eerder moeten komen maar misschien is het nog niet te laat. Dus wacht hij en gaat hij zitten, op de bovenste tree. In het halfdonker luistert hij naar de voetstappen en een dichtslaande deur beneden en de stilte daarna. Hij wordt er moe van, de verveling slaat toe en hij grijpt naar zijn aansteker om de letters op de muur bij te lichten. Ben zo weer terug. Alsof ze om de hoek even een boodschap doet. Geschreven in groene viltstift, de eenzaamheid van een boodschap op een muur. Voor wie zijn die woorden bestemd? Voor hem of voor een later lief of voor iedereen die haar zou kunnen bezoeken?
De dichter Hans Magnus Enzensberger laat veel in het midden, zoals het hoort in een gedicht. We wachten samen met de bezoeker in het trappenhuis en vragen ons af waar ze heen is en waarom hij nu pas op bezoek komt. Hij maakt me zo nieuwsgierig, dat ik het gedicht vijf keer herlees om te achterhalen of ik geen detail gemist heb. Onder haar woorden staat een vervolg in lippenstift, een boodschap van een andere aard, een andere kleur, intiem en uitnodigend. Molly was hier. Bel me. Onder een deurbel waarvan de draad is uitgerukt, een telefoonnummer. Bel niet aan, bel me op. Maar dat doet hij niet. Toch niet meteen, binnen het tijdsbestek van dit gedicht dat geschreven is in de tijd van toen de telefoons nog niet in je broekzak pasten. Hij blijft en vraagt zich af hoelang de woorden, de muren zullen blijven staan? Maar hij kan nog lang blijven zitten want er komt niemand en het lijkt er sterk op dat ze niet terug komt voor hij met honger de aftocht blaast. Niet voor zijn baard een meter groeit. Wachten lijkt zinloos en toch blijft hij in het trappenhuis aan haar deur. Niemand komt en hij schudt zijn geheugen wakker. Hij herinnert zich hoe ze eruitzag. De dichter beschrijft haar niet, dat is iets tussen hen. Het enige wat hij vermeldt is het geel in het wit van haar ogen en de poedervlekken. Wat hem stoorde herinnert hij zich. Haar gewriemel, de jodiumgeur, het geluid van een kokende theeketel op het fornuis en een oud veldbed. Klinkt niet bepaald als een lofzang voor de gemiste geliefde. Eerder een ruwe schets van een oude, zieke en onrustige vrouw in een armzalige kamer, iemand die haar gezicht poederde om enkele gebreken te verdoezelen, iemand die veel thee dronk. Om een volledig portret te schetsen heb je meer lijnen nodig. Een vreemde, noemt hij haar. Als lezer sta ik voor een raadsel. Waarom zoek je iemand op aan wie je je vooral stoorde? Was ze ziek en is ze ondertussen gestorven? Het geheugen heeft een kleur en een stemming. Wat indruk maakt blijft bij. Als de ergernis als enige over blijft, wat zoekt hij daar dan nog en waarom wacht hij op haar? Misschien bedoelt hij het niet zo en is die ergernis relatief. Het doet me wat denken aan de stemming die kan heersen onder geliefden die elkaar al te lang kennen, vijftig jaar getrouwd en hele dagen kibbelen maar toch niet zonder elkaar kunnen. Maar hij noemt haar een vreemde en het is duidelijk dat hij haar verlaten heeft. Of zij hem? Heeft hij niet genoeg moeite gedaan om haar beter te leren kennen en wou hij zich vandaag met haar verzoenen? We komen er nooit helemaal achter. Het gedicht plaagt de nieuwsgierige lezer en laat hem op vragen broeden. Wat we wel weten? Hij wil blijven in het trappenhuis, tot de muren gesloopt worden. Het heeft iets betekend.