Laatbloeier
- Wim Vandeleene
- 18 uur geleden
- 5 minuten om te lezen
In gesprek met Matthias Haeck
Over het spook Vanitas, de schouders van reuzen en zijn debuut In staat van genade.

Welkom bij Roer. Naast dichter ben jij ook ondernemer, CEO van Vital, een honderdjarige producent van nougat in Nevele. Ondernemen en dichten. Het lijken op het eerste zicht twee totaal verschillende werelden. Of zie jij toch enkele raakpunten?
Ongetwijfeld zijn kunst en ondernemerschap van een totaal andere orde… op één belangrijk aspect na: ze behoren allebei tot de natuurlijke en dus noodzakelijke interactie tussen mensen. En aangezien we doorheen de evolutie erg talig zijn geworden, is die interactie ook grotendeels: dialoog. ‘Niets bestaat dat niet iets anders aanraakt’ staat als laatste zin op de eerste pagina van Jeroen Brouwers’ roman Bezonken Rood. Het is zo’n beetje het leidmotief geworden van hoe ik in het leven sta: zonder elkaar zijn we immers niets. Net zoals in het ondernemerschap kunnen we met kunst weinig aanvangen als we alleen zijn. Een schilderij moet tentoongesteld en bekeken worden, een muzikale compositie beluisterd, poëzie gelezen. Sommigen verwarren dat met ijdelheid, en ook al is het niet uitgesloten dat het spook vanitas soms opduikt –die angst om vergeten te worden– kunst vraagt dwingend om dialoog.
Wat is jouw ideale recept voor een sterk gedicht?
Een ‘goed’ gedicht is dus een gedicht dat ‘begrepen’ wordt door de lezer. Meer nog: de lezer maakt het compleet, zonder hem is het niet af. En dan liefst opnieuw, opnieuw.
Welke dichters bewonder je en waarom?
Gelukkig kan ik als debuterend dichter op de schouders van vele reuzen staan (en hoopt mijn ijdele ikje stiekem dat iemand ooit ook op mijn schouders kan staan). Voorbeelden? Het begon in de jaren ’80 met de toen erg populaire Herman de Coninck en Judith Herzberg. Hun toegankelijke, niet-hermetische stijl trok me aan, de drempel was toen laag. Via mijn toenmalig lief (tot op vandaag mijn partner) die Germaanse filologie studeerde leerde ik ook o.a. Cummings, Shakespeare, Yeats en Rilke kennen. Maar ik moet eerlijk toegeven: het proces verliep traag, ik ben een echte laatbloeier.
De afgelopen 5-6 jaar heb ik onbedoeld een groot inhaalmaneuver gemaakt: er staan bundels en verzameld werk van minstens honderd dichters op mijn plank, bijna allemaal Nederlandstalig.
Je won recent De Zeef wedstrijd, wat jouw debuut in een stroomversnelling brengt.
Hoe heb je dat ervaren?
Heel erg spannend was dat. Ik schrijf al een paar jaar ‘serieus’, wat betekent dat ik 4-5 keer per week met mijn poëzie bezig ben, ook al is het soms maar voor tien minuten, voor enkele regels of het vervangen van één woord. Toch weet je nooit wat daarvan de kwaliteit is. Ik was me allicht iets té bewust van de vrienden-en-familie-val waar je als debuterend dichter kan intrappen en heb vrij lang gewacht vooraleer in te sturen. Maar eens ik de compositie van de bundel begonnen was, was er geen ophouden meer aan. Ik heb eraan geschaafd tot de laatste dag. Eerlijk: ik was opgelucht toen ik de longlist haalde en vond mezelf al een winnaar toen ik op de shortlist stond.
We belichten drie gedichten uit jouw nieuwe bundel?
Het gedicht Wat niet gezegd wordt verkent de spanning in een intieme relatie. Je gebruikt huiselijke beelden, een slapende kat, een matras, een boek. Wat wordt hier niet gezegd? Wegen verzwegen boodschappen meer door ? Ben jij zelf eerder een spreker of een zwijger? Of ergens daartussen?
Ik zou mezelf catalogeren als een ‘sprekende zwijger’. Communicatie is niet mijn sterkste punt, althans wanneer het over mijn innerlijke, over mijn gevoelens gaat. Ik ervaar een kloof tussen mezelf en de buitenwereld en ben al een leven bezig met te proberen die te overbruggen. Helaas helpt spreken over de dingen waarover je makkelijker zwijgt niet altijd. Poëzie is mijn alternatief medium om de brug te slaan, niet als vervanging van het spreken vanuit de buik, eerder als sidekick. De ‘matras willen zijn’ en het ‘in de handen passen’ zijn metaforen voor het willen samenvallen met die andere.
In Papieren handen zie ik een contrast tussen kwetsbaarheid en maakbaarheid. Wat stevig lijkt — muren, handen — blijkt van papier en karton. Vouwbaar, breekbaar, kneedbaar. Hoe mensen bouwen aan hun eigen grenzen en pogen erdoorheen te breken. Wat schuilt er achter die kartonnen muren? Wat houden die papieren handen vast?
‘Papieren handen’ gaat over de neiging onszelf te beschermen. Weet je, enerzijds conformeren we ons aan elkaar, aan de groep, aan het menszijn: ik denk hierbij terug aan Brouwers. Anderzijds onderscheiden we onszelf in de dualiteit binnen- versus buitenkant. We creëren de illusie dat we buitenmaats zijn maar scoren op tal van vlakken rond gemiddelden. We zoeken ons hele leven naar het antwoord: wat is ‘nature’, wat is ‘nurture’? Misschien ligt het antwoord gewoon voor onze neus.
In Geen huis bouw je aan een thuis, een vorm van samenleven, misschien zelfs een identiteit. Met handen vol stof, scheve dakpannen, rook uit een schouw. Zoeken mensen houvast in iets dat in wording is, iets dat nooit helemaal voltooid raakt?
De grote vraag rond de reis versus de eindbestemming. ‘Geen huis’ gaat enigszins over hetzelfde als ‘Papieren handen’, de slotregels geven het weg: waarom kijken we niet vaker naar wat er al is, in plaats van te focussen op wat zou kunnen zijn? Het is vast een menselijke trek, dat streven, maar zoals met nog zaken in het leven leggen we misschien niet steeds de juiste focus.
Drie citaten waarop jij spontaan mag reageren.
I love deadlines. I love the whooshing noise they make as they go by. Douglas Adams, The Salmon of Doubt: Hitchhiking the Galaxy One Last Time
Grappige quote maar ik geloof dat het geromantiseerd wordt. Jarenlang dacht ik dat ik beter presteerde naarmate een deadline naderde of overschreden dreigde te worden, maar dat was een oppervlakkige en dus valse conclusie. Het zit zo in elkaar, althans dat geldt voor mij: ideeën, structuren, processen spelen zich af in mij, in mijn hoofd zal ik het maar noemen, terwijl de tijd tikt. De issues die ik moet oplossen, de vragen die ik moet beantwoorden, ze verlaten me nooit. Wel hebben ze een soort minimale incubatieperiode nodig om tot rijping te komen. Wanneer de deadline nadert laat ik ze naar boven komen en worden ze ‘resultaten’, maar die bestonden al, alleen: ze sluimerden. M.i. is er geen ‘deadline-effect’.
There is no greater agony than bearing an untold story inside you.
Maya Angelou, I Know Why the Caged Bird Sings
Amai, wat een citaat. (Waarom heb ik nog niks van Maya Angelou gelezen? Moet ik dringend doen.) Ja, daar kan ik volledig in komen. We zijn hier niet lang hé… tijd om in gang te schieten en te vertellen wat jij wil, wat je verlangt, wat je ziet. Je vindt ongetwijfeld connectie met de verlangens, de visies van de mensen rondom jou. What really knocks me out is a book that, when you're all done reading it, you wish the author that wrote it was a terrific friend of yours and you could call him up on the phone whenever you felt like it. That doesn't happen much, though.
J.D. Salinger, The Catcher in the Rye
Mooi. Ik lijd tamelijk sterk aan het effect, dat ik sommige boeken niet wil uitlezen. Ik heb dan voorafgaande spijt dat het gedaan is. Je kan een boek maar één keer voor de eerste keer lezen… net zoals bij een gedicht: elke keer lees je het weer anders. Zoniet is het slechte poëzie. Een nachtmerrie.

gedichten bij het gesprek
vragen: Wim Vandeleene

_edited.png)



