top of page
Foto van schrijverWim Vandeleene

altijd wat november


Bunker

Jana Arns en Tim Polfliet


Jana Arns woont tien jaar in Sint-Niklaas. Ze bezocht alle wijken, zocht naar verhalen met een hoek af en vond vergane glorie. Aan elke wijk wijdde ze een gedicht. Jana bekent dat de inwoners zich niet makkelijk ‘laten kennen’. Ze kwam ze zelden tegen op haar tocht. Misschien was Sint-Niklaas voor de uitbraak van de pandemie al een spookstad? Dus besloot ze de mensen minder te belichten. Over mensen in een huis heeft ze al geschreven, in haar vorige bundels. (Status: het is ingewikkeld. Nergens in het bijzonder en Het is het huis dat niet alleen kan zijn.) Naar de mens kan je in de stad enkel raden. Toch ontdek je meer over hen dan ze laat uitschijnen. Om de stad te hertekenen sloot ze een verbond met Tim Polfliet, illustrator en grafisch ontwerper. Het resultaat is een subtiel vormgegeven bundel. Jana Arns schrijft met bittere humor en voert een speels drama op. Dat contrast werkt. Luchtige melancholie zou je het ook kunnen noemen.


Meer nog dan over een stad gaat het over wat die stad in haar ogen belichaamt: rouw, vergankelijkheid, eenzaamheid, verlies, verval, nostalgie, dood en de schoonheid van die cocktail. De meeste regels onthullen een dubbele bodem of ze dagen je uit met een kwinkslag. Aan de andere kant schetsen ze de donkere, geladen sfeer, waar de hoogspanningsmasten voor zorgen. Het is ‘altijd wat november’. De ogen lijden aan betonmoeheid. Rokers piepen het requiem met hun longen en zelfs de smartphone zingt geen toekomstmuziek. Ze opent met Piekuur, het uur waarop de roltrap nooit pauze neemt, het uur waarop pendelaars samenhokken, waar problemen worden omgeroepen. Het piekuur zou je ook wel de samenhokplicht kunnen noemen, wat dit jaar niet meteen bevorderlijk zou zijn voor de volksgezondheid.


Mensen blijven vooral binnen. Aan de stadsrand Oost bijvoorbeeld zitten ze achter gesloten rolluiken, waar men stoepkrijt versnijdt, waar ze ‘kanaalzwemmen’ op tv en ‘comakijken’ naar de wandklok. Passieve werkwoorden. De mensen die wel opduiken blijven anoniem en verlaten. Zoals de ‘arme’ vrouw die in kapel Tereken haar blouse herdenkt. De leegte in haar kast blijft voelbaar. En de mensen rouwen, tot in het bos. Een weduwe veegt bladeren bijeen waar ze een pruik van maakt. Rouw wordt iets dat zich uitzaait. Iets dat geen vrucht draagt. Het verboden woord ‘kanker’.


Ook de trekvogels rouwen, hun dekveren als dakpannen over elkaar geslagen. Door een molen geveld vonden hun soortgenoten een graf. De dieren zorgen voor de vrolijke en grappige noten, zolang ze niet overreden worden. Vuurlibellen regelen het luchtverkeer. Grijze paddenstoelen trekken gifblauwe monarchen aan. Het contrast tussen de bloei en het verval. Vooral de honden zijn ruim vertegenwoordigd. Chihuaha’s zoeken beschutting in hoog gras. Een blindegeleidehond vraagt de weg aan een oude man met een mondkapje. Winterharde honden waken achter schrikdraad of tralies en ergens in de verte kauwt een hond op een karkas. Misschien wel de tweedimensionale vos die naast een verkeerdelijk geknoopte ‘das’ ligt. De slachtoffers van de pechstrook.Jana deelt de mens op in twee soorten, volgens hun relatie met de hond. De soort met hond en de soort die zelf wordt aangelijnd. De dingen blijven vaak verweesd achter. Zoals de paraplu die met gekwetste vleugel ergens op een lege bank ligt.


De skyline van de Fabiolawijk is asbestgrijs, waar duizend families samenhokken in blokken, door een asfaltmeer omsloten. Allen daarheen. Voor de luchtkwaliteit moeten we niet naar Sint-Niklaas trekken. Er hangen stofwolken met dode huidcellen. Er heerst een klimaat van smog en rook waarin de brandweer de gemoederen komt blussen. Aan Stadsrand Oost valt industriesneeuw. Maar om die dreiging te verzachten maakt ze er op twee gewijde plekken wierook van. Uit de schoorsteen van een moskee en aan een kapel, op de splitsing van drie haastige weken kom je tot stilstand in een ‘wierook van uitlaatgassen’.


De smog wordt nu eens heilig verklaard en even later ‘weggewuifd’. Het tweeluik met wassalons voor eenzaten blijf me ook bij. In wassalon A houdt een vrouw haar hond aan de waslijn. Ze wast de scheuren in de jeansbroek van haar man die de benen nam. De machine zendt een kookprogramma uit. In wassalon B draaien trommels met hun ogen onder hoge TL lampen en ligt de kleine was te slapen in een buggy.


Bomen vormen een motief. Langs de Veldwegel in Sinaai staan ze samen op één voet als speren die uit de lucht vielen of ridders met opgestoken zwaarden. De kronen van de platanen krimpen in Dark Hedges, het gedicht over Stadsrand Zuid, waar het legenestsyndroom heerst. In het Gedenkbos werpen verkoolde kastanjes geen vruchten af, hangen lege nestkasten als stille geluidsboxen in de kruinen. En de kuikens vallen uit hefbomen, aan het Bufferbekken van Stadsrand noord waar een trein raast over de zilveren sporen van een slak. Wie alles wil weten over de coördinaten en de andere geheimen van Nieuwkerken-Waas moet zeker ook het gedicht 51°11’59. 3”. N 4°10’25.7” lezen.


Vergrijzing wordt vaak tegenover nostalgie geplaatst. Een oude man betreedt het kreupelbos. Uit zijn knoppen groeiden zonen. Hij kreeg een verrekijker maar hij blikt liever terug. Met een bril voor dichtbij kijkt hij naar de einder. Tot slot het gedicht ‘De dichter' opgedragen aan F Pollet, een bunker tussen solitaire huizen waar de woorden dagelijks binnenvallen. Een uitgelezen plek voor een dichter.


Meer info over de bundel vind je hier.

Lees enkele gedichten uit Bunker:




.

Kommentare


bottom of page