Ik stond op de tram te wachten
maar er kwam geen tram
elke tram die aangekondigd werd
werd gecanceld
dus stond ik daar zo’n beetje naar de bomen te kijken
er viel sneeuw
heel veel sneeuw
ik dacht
mooie bomen en ging lopen
voorbij andere haltes
en bij elke halte stonden mensen
ik dacht
ik zal ze waarschuwen want er komt geen tram
maar ik deed het niet
het was koud en ik moest langer dan een half uur door de sneeuw lopen
en toen ik bijna thuis was gooiden jongens sneeuwballen
ik dacht er was helemaal geen sneeuw voorspeld
Uit de derde bundel Een uitzicht waar iets over viel te zeggen van Dinie Sophie Fintelman, die eind augustus verscheen in de Bordeaux-reeks van Uitgeverij Liverse, komt het gedicht ‘bij het Oosterpark’. Dinie Sophie Fintelman zit bij mij in het Poëzieatelier Brugge. Al heel lang, sinds het begin in 2013. Ik denk dat poëzie voor haar belangrijk is. Dat is mooi.
De titel ‘bij het Oosterpark’ nodigt mij uit om op te zoeken waar dat park precies gelegen is. Dat heeft weinig zin, want er zijn meerdere Oosterparken. Dat is prima zo, het komt het universele karakter van het gedicht ten goede. Het gedicht is een knipsel uit een dag in een mensenleven. Je kunt het gedicht in één zin samenvatten: ‘Ik wilde op een sneeuwdag, en met mij vele anderen, de tram nemen, maar er reden geen trams, dus moest ik te voet terug naar huis.’ Klaar. Het gedicht bestaat uit vier delen: tram / sneeuw / tram / sneeuw. Helder als pompwater.
Het gedicht telt, titel niet meegerekend, exact 100 woorden. 95 woorden tellen één of twee lettergrepen. Zelfs mijn achterlijke neefje kan de inhoud van dit gedicht volledig begrijpen, behalve misschien het woord ‘gecanceld’. Daar zit meteen ook de enige zwakke plek in dit gedicht. Twee keer het woord ‘werd’ na elkaar, weliswaar verdoezeld doordat ze in verschillende versregels voorkomen, gevolgd door het woord ‘gecanceld’ dat hier ietwat detoneert. Wordt dat zo omgeroepen als een tram niet rijdt? ‘Dames en heren, de tram van 8u.23 van Oosterpark naar Westerpark wordt gecanceld’? Ik geloof van niet. Beter was geweest om in dit eenvoudige gedicht te kiezen voor het eenvoudige ‘reed niet’, ‘kwam niet’ of iets van die strekking, in plaats van ‘werd gecanceld’.
De sterkte van het gedicht, behalve de eenvoudige taal, is de droge toon waarop de gebeurtenissen worden verteld. De herkenbaarheid ook. We hebben dit allemaal al wel eens meegemaakt, dat een trein, bus of tram niet rijdt, dat iets niet loopt zoals we het voorzien hadden, van die kleine tegenslagen die zo klein zijn dat we onmiddellijk zouden tekenen om alleen maar dat soort tegenslagen te kennen.
Iemand die hoort dat een tram niet komt, zet het niet meteen op een lopen. Die weifelt eerst nog even, dat heb ik weer, hier mooi verwoord in de versregel ‘dus stond ik daar zo’n beetje naar de bomen te kijken’. Ik houd van het woord ‘dus’. Ik bedoel dat ik absoluut niet behoor tot het slag poëzie-extremisten dat een gedicht verwerpt als ‘dus’ erin voorkomt, of ‘evenwel’ of ‘trouwens’ of ‘echter’ …
Waar ik ook van houd is van die herhaling van ‘ik dacht’. Ook hier weer zal de poëziepolitie met het vingertje zwaaien en zeggen dat je niet moet zeggen dat je denkt of dacht, maar gewoon die gedachten moet neerschrijven, zonder de aankondiging van het denken. Ben ik niet mee eens.
‘Ik dacht mooie bomen en ging lopen’. Best wel grappig eigenlijk. Nu die tram toch niet komt, kun je net zo goed je focus verleggen naar die almaar witter wordende bomen. Ook ‘ik dacht / ik zal ze waarschuwen want er komt geen tram / maar ik deed het niet’ is prima. ‘Waarschuwen’ staat er, alsof het niet komen van een tram gevaar of dreiging betekent, maar het is beter dan ‘verwittigen’ of ‘inlichten’. Als je tegen iemand zegt dat de tram niet komt, dan waarschuw je die persoon ook meteen dat hij de tijd die hij op de tram dacht door te brengen op een andere manier zal moeten besteden. Lopen door de sneeuw in dit geval: natte jas, koude voeten, de hele winterse reutemeteut.
Op weg naar huis, ik stel voor door alsmaar smallere en verkeersarmere straten en stegen, is de openbare weg ineens autoluw genoeg om sneeuwballen te gooien. Dat is wat jongens daar aan het doen zijn. Pas dan schiet het de ik-persoon te binnen dat er helemaal geen sneeuw was voorspeld. Dit zet het gedicht iet of wat op zijn kop. Indien er sneeuw was voorspeld, dan had de ik misschien de tram niet genomen, de verplaatsing niet gemaakt, thuis gewerkt, weet ik veel. Dan had alles wat deze laatste regel voorafgaat niet bestaan. Hier wordt het gedicht overgoten met een flinterdun laagje magisch realisme. Was er effectief geen sneeuw voorspeld? Men kan tegenwoordig exact het weer voorspellen voor de volgende dag, dat klopt dus niet. Heeft de ik-persoon de voorspelling gemist? Is dit hele gedicht een droom?
Als het al een droom is, dan is het een heel gewone droom, zoals we die allemaal wel eens hebben. Een droom waarin we niet over daken klimmen, niet met draken vechten, niet haast in onze broek plassen omdat we de toiletten niet vinden. En als het geen droom is, dan is dit een uit een leven gegrepen fragmentje met nul procent spektakelwaarde. Zo is het leven van de meeste mensen, doodgewoon gewoon glijdt het geruisloos voorbij. Tram halen, tram missen, tram die niet rijdt, dat soort toestanden. Alleen mag het ’s winters wel wat vaker sneeuwen.