Het monster in mij eist
erkenning, ruimte, voedsel
Het is amorf,
een gekko met schutkleuren,
een meervoudige hermafrodiet
Een vrouw als een open wonde,
verboden, genoten, gekend, geketend,
verslagen en zelf geslagen
Een kwetsbare man die morgen een doder wordt,
een gulzigaard, een snoeper
tot de dood erop volgt
Een kind op de keldertrap
het waterhoofd vol vragen
onopgeloste raadsels
Een nijlpaard in de stegen van middeleeuwse medina’s
een muis in een golfslagbad
een adder in de weggewerkte buizen van centrale verwarming
Een bikkelharde bunker
een bodemloze stenen put
een huis van glas
Een neoloog die woorden baart
fluisterwoorden, schreeuwwoorden
een scrabbelaar van letters puin
Het monster komt en valt uit alle kasten tegelijk
een lijk
een nieuwgeborene