Voor de mensen van Calais en elders
Dagboekgedicht op Wereldvluchtelingendag, 20/6/2019
Als iemand die op een dag zijn dorp verlaat,
zo zul je opgetekend in de boeken staan.
Als iemand die. Als van een ander dat. Je bent
een vreemde nog. Je tracht en leeft je in,
ademt in, ademt uit. De taal loopt nog mank
in jou. Je zoekt wat hoogte in de toon. Hoe
iemand spreekt die wordt opgejaagd. Wijd open,
slag na val, into the wild, maisveld, het wild
zover je kijkt. Bedding van het spoor. Slaapzak.
Station. Parking. Bordkarton. Over schutting kruipt.
Met wat geluk ontloop je hem de nieuwe bedelstaf.
Rusteloos op weg en wie weet waarheen.
Het jaagpad, de spoorweg langs. De blote hemel
kent geen geheim voor jou. Niet weet wat komt.
Bekeken wordt alsof je zelf een dader bent.
Ergens ingenaaid van wat van jouw bezit nog rest.
Ze peilen en stellen vast bij jou of daar een hart
nog zit. Maar iets, iets dat vanbinnen brandt
blijft vuur. Een roep als een roffel in jouw borst,
is daar het eerste woord dat van een vreemde taal
te pronken en te kijken staat. Het drukt zich uit,
het laat zich horen. Op jouw stem draagt het
zichzelf de wereld in. Klinken doet het al alsof het
op een dag jouw nieuwste naam zal zijn.
Uit 'Het heimwee van de bladen naar het boek', een cyclus Dagboekgedichten. Ongepubliceerd.
Comentarios