interview
Roer in gesprek met Leen Pil. Over de schipper en de straatboef, ambivalent gedrag, de gelijkwaardigheid van mens dier ding, krapte in de hersenen, het hoofd als geleider, vuurwerk in de buik, zweven door tegenwind, mensen begroeten, tijdsdruk en jukbeenderen.
IJzig water krijg je wanneer de golven nerveuzer worden na dagen die al wild genoeg zijn geweest, Zo open je het gedicht 'kwade geesten' dat onlangs in Roer verscheen. De pandemie stond ook in het teken van golven? Naar welke golven verwijs je hier?
‘Kwade geesten’ heb ik in augustus 2019 geschreven, een hele tijd voor de uitbraak van covid-19 bij ons. Ik kan niet voorspellen. Het is een ambivalent klimaatgedicht over ambivalent gedrag van de mens. Hoe gaat de mens om met de natuur? Jaagt hij haar op? Jaagt hij op haar? Blijft hij onverstoord – en ik welke zin dan? Laat hij haar vredig thuiskomen? Heeft hij thuis al niet genoeg? En reageert de natuur op het menselijke gedrag?
Wat is de rol (betekenis) van de schipper en de straatboef in het gedicht?
De schipper en de straatboef zijn hier misschien net figuren die samen de natuur willen behoeden voor al te grote schade. Die blik en die vragen wil ik de lezer graag meegeven.
Het begrip natuur heeft twee betekenissen. Volgens het woordenboek dan toch. 1. ‘de wereld zoals die is met de fauna en de flora, niet beïnvloed door mensen, de wildernis.’ en 2. de combinatie van al je aangeboren eigenschappen. Wat is jouw persoonlijke definitie? Hoe zie jij de wisselwerking tussen de mens en de natuur?
Een definitie van ‘natuur’ hangt van de context af. In dit gedicht is het de wereld met fauna en flora. Maar alles in de wereld, inclusief de dingen en de mens, is op vele vlakken met elkaar verbonden en heeft invloed op elkaar. Daarom gaan we best bewust, niet gulzig, zorgzaam en in gelijkwaardigheid om met wat er is.
Nietzsche zei: ‘We zijn zo graag in de vrije natuur omdat die geen mening over ons heeft.’
Ik denk dat we zo graag in de natuur zijn omdat ze ons tot ons ware zelf brengt en ons oplaadt. Of de natuur een mening heeft, weet ik niet, ze ageert wel in een ketting van oorzaak en gevolg.
Jij droeg bij aan Zwemlessen voor later, het debuut van de klimaatdichters.
We lichten een strofe uit het gedicht Supercool ***.
Ooit waren we vissen die het ijs om zich heen
lieten komen. We verspreidden geen aarde.
groeven geen vette heuvelgrond af. We woonden
veilig maar ontkwamen niet aan krapte en mist.
Je maakt een forse tijdsprong terug in de evolutie. Toen we nog vissen waren. De oorsprong van het leven is raadselachtig. Het lijkt onvoorstelbaar dat we afstammen van dieren die uit de zee kropen, onze kieuwen inruilden voor longen, vinnen voor ledematen. Ook toen was er een soort dreiging. Over welke krapte schrijf je hier?
Ik verwijs hier met ‘krapte’ al naar het latere mensenbrein: krapte in de hersenen als een constant gevoed worden door informatie en een constant verlangen naar zinderende mogelijkheden, het misleidende besef dat de wereld niet genoeg is zoals ze is.
Hoe ervaar jij deze crisis? Wat waren de hoogtepunten en de dieptepunten op jouw curve?
“Tegenwind is hoe je leert zweven” zei dichter Seckou bij de opening van de poëzieweek. De verbindende poëzieprojecten waaraan ik het laatste jaar met dichters samen iets moois mocht maken, waren een privilége en verbraken de sociale en artistieke stilte van de coronatijd. Daardoor vielen we niet uit elkaar. Videoverbindingen met kinderen en kleinkinderen, wandelingen in het bos en aan zee maakten hemel en aarde mooi samen. Mensen groeten weer graag.
Ik verlang naar fysieke ontmoetingen en culturele evenementen. Het belang van de zorg, van onderwijs, van natuur en contact, maar ook van cultuur zou een constante mogen zijn. En de gelijkheid tussen mens dier ding.
Stel. Morgen voorspelt de weerman de zondvloed in het journaal. De ark ligt klaar voor vertrek en de kapitein trappelt van ongeduld. Je mag de koffer in 10 minuten pakken. Wat neem je mee?
”Er moet een wereld van verloren dingen zijn” en “al het verlorene is saamhorig”, schrijft Luuk Gruwez. Ik neem mijn man, een gsm en saamhorigheid mee. Hoe bouw je een gedicht op? Heb jij een methode of laat je het opwellen? De muze of de vlijt? Het hoofd of de buik?
Ik start met een gevonden woord of een foto. Dat zet het gedicht in gang. En dan gaan woorden en beelden hun eigen weg. Overheerlijk is dat! Daarna laat ik die beelden naar elkaar toe bewegen. Soms blijf ik in de ruimte van de beelden hangen, kom ik niet graag naar één punt terug. De buik als vuurwerk, het hoofd als geleider en woordendrager, zoiets?
Wat is jouw favoriete dichter?
Alfred Schaffer is mijn favoriete dichter. Zijn bundels lees ik in één ruk uit, zijn gedichten inspireren me. Telkens weer houden passages me vast. De titel van één van zijn bundels heb ik in dit interview gestopt 😊. In het gedicht 'raamvertelling' schrijf je. Ook als de route geruisloos verschuift, het aantal stenen obstakels stijgt. De oversteek hou je niet tegen. Welke obstakels houden jou al dan niet tegen? Welke route heb je voor jezelf uitgestippeld?
Zen is een wegwijzer. Tijdsdruk en een hang naar perfectie houden me, meer dan me lief is, tegen.
Jaoslav Seifert schreef: Bij de miljoenen verzen voegde ik maar een paar strofen. Ze waren wellicht niet wijzer dan krekelliederen. Het waren niet de eerste stappen in het maanstof. Akkoord met die stelling?
Zijn gedichten wijs? Ze verlenen iemand een andere blik, ze highlighten het licht op de jukbeenderen misschien. Ik koester het geraakt-zijn van enkele bijzondere lezers.
Bedankt Leen
interview: Wim Vandeleene
lees de gedichten: