In gesprek met Kris Lauwereys
Over de kaalslag in Borneo, de triomf van de verbeelding en zijn debuut Neerwaarts verzet

Welkom Kris bij Roer.
Voor we naar jouw werk gaan, misschien eerst iets over de mens.
Ergens las ik over jou.
'Hij is al heel zijn leven bezig met lezen, schrijven, verzamelen, luisteren, redigeren …'
Ik ken jou inderdaad als een man die heel ernstig en gedreven bezig is met taal.
Toch wil ik eerst even de taal buiten beschouwing laten.
Wat beschouw je zelf als jouw meest bijzondere eigenschap?
Misschien geen makkelijke vraag maar goed, we proberen ...
Dat is inderdaad geen makkelijke vraag. Ik heb niet de gewoonte om mezelf zo’n spiegel voor te houden. Ik denk dat ik vooral iemand ben die rustig blijft in moeilijke omstandigheden; ik probeer altijd rationeel te blijven en het overzicht te behouden. Daardoor neem ik niet snel iets persoonlijk. Wat ook helpt om dingen niet snel te persoonlijk op te vatten, is alles altijd vanuit verschillende standpunten benaderen. Ik zoek altijd meerdere invalshoeken en verklaringen voor iets, waarbij ik meestal de positieve kanten proberen te vinden.
Recent verscheen jouw debuut Neerwaarts Verzet bij uitgeverij Archipel. Kan je misschien iets meer vertellen over de ontstaansgeschiedenis? Hoe is de bundel tot stand gekomen? Hoe heb je hem samengesteld en opgebouwd?
De bundel heeft inderdaad een lange weg afgelegd. Een eerste versie ervan ontstond een twintigtal jaar geleden. Ik was toen ook redelijk intensief met poëzie bezig. Aangemoedigd door enkele bekroningen in wedstrijden en een paar publicaties, vond ik het toen tijd voor een bundel. Maar vaak krijg je van uitgeverijen gewoon geen reactie. Ik concludeerde daaruit een desinteresse, en het manuscript belandde ergens onderin de schuif. Intussen namen allerlei praktische dingen in het leven de overhand: studies, werk, zoeken naar een eigen plek. Af en toe schreef ik nog wel wat, maar dat hield ik dan voor mezelf. Toen ik enkele jaren geleden Elise Vos leerde kennen, wou zij de bundel graag lezen, en raakten we samen in gesprek over poëzie – een gesprek dat we nog steeds dagelijks voortzetten. Zij vond het zonde dat ik er niets mee deed, en drong aan dat ik hem opstuurde naar de 3e Zeef Poëzieprijs. Dat is een poëziewedstrijd waaraan je alleen met een bundel kan deelnemen, en de winnaar mag die bundel bij Uitgeverij De Zeef publiceren. Ik haalde toen de shortlist, en dat gaf me wel weer een boost om mij opnieuw op het schrijven toe te leggen. Intussen begon Elise zelf ook met schrijven, en bezochten we samen meer en meer voordrachten en bundelvoorstellingen. Zo geraakten we op het Internationaal Poëzietrefmoment aan de praat met Steven Van Der Heyden en Edward Hoornaert. Die nodigden ons nadien uit om aan te sluiten bij Dichterscollectief Obsidiaan. Voor een eerste bijeenkomst vroegen ze aan iedereen een gedicht te schrijven met het thema “enigma”. Het gedicht dat ik daarvoor toen schreef, Yggdrasil, viel in de smaak, en ze vroegen of ik nog meer had liggen. Ik stuurde een herwerkte versie van Neerwaarts verzet door, en op basis daarvan boden ze mij een contract aan bij Uitgeverij Archipel, die zij samen net hadden opgericht. Op basis van hun feedback is er nog gesleuteld aan de opbouw. Ik heb een aantal cycli bewaard uit de oerversie, er zit werk in van de tussenperiode en ook heel wat nieuw werk. Uiteindelijk is het een mooi samenhangend geheel geworden door een soort narratieve spanning op te bouwen in vier hoofdstukken (Kaalslag, Stilstand, Strijdlust & Opstand). Ik besloot daarbij titels en nummering weg te laten. Sommige cycli lopen in elkaar over, eentje werd zelfs helemaal uit elkaar getrokken. Uiteindelijk vielen alle puzzelstukjes netjes op hun plaats.
We belichten drie gedichten uit deze bundel.
In Yggdrasil leert een man met de bomen praten, naar de bomen luisteren.
In de laatste strofe lees ik.
Hij weet te veel, en veel van wat hij weet
blijkt later niet te kloppen. Misverstanden
van gedroomde taal vormen complotten.
Raadselachtig. Sluipen er veel misverstanden in de taal?
Zo ja, op welke manier? En welke complotten worden hier gesmeed?
Taal staat bol van de misverstanden. We gaan er vaak te gemakkelijk van uit dat betekenis netjes 1 op 1 in een woord besloten ligt. Maar dat is niet zo. Een woord heeft vaak meerdere betekenissen, en dan moet je de juiste kiezen. Context kan verduidelijken en nuanceren maar ook verwarren. Ik vind het interessant hoe vaak wij het aandeel vergeten dat interpretatie heeft bij het toekennen van betekenis. Ergens dromen we van een heldere taal, die ons zonder twijfel, zonder schaduw, zonder omwegen kan verbinden met elkaar, maar dat is volgens mij een illusie. Wat taal wel kan zijn, is een fantastische oefening in het naderen, het zo dicht mogelijk proberen komen bij wat je zelf wil zeggen, of zo goed mogelijk te begrijpen wat iemand anders wil zeggen. Poëzie erkent dit, en is daarom voor mij het medium bij uitstek om stil te staan bij het toekennen van betekenis. Ook bij het schrijven werk ik eerder associatief, woorden volgen elkaar omwille van een bepaald beeld of klank of ritme, en betekenis ontstaat deels door het aan elkaar klitten van al die dingen. Dat kan je zien als een complot van de taal, maar voor mij is het een bewijs van haar rijkdom.
We lezen een fragment uit de cyclus Stilstand
Straten sneden ons steeds verder af.
Adem bleef en stierf waar hij begon,
herinnerde zich niet aan ons gezicht.
Daarom braken we de bedelstaf
van onze erfenis, zwoeren de leerplicht
van de tijd met harde handen af.
Kan je die bedelstaf en die leerplicht iets meer toelichten? Naar wat verwijs je hier? Ik stel vast dat je bewust of onbewust ook veel aandacht besteedt aan rijm en ritme in jouw gedichten.
Kan je je daarin herkennen?
Cultuur heeft een geschiedenis. Er is een lijn te trekken van de eerste oerkreet tot aan het meest recente gedicht. Je hebt domeinen, vertakkingen en stromingen. Tradities die we erven van onze voorgangers, of we dat nu willen of niet. Hoe rijker zo’n traditie is, hoe armer wij ons soms gaan voelen. Ik heb altijd veel poëzie gelezen, ook veel oude dingen, want ik vond dat ik die leerplicht had als ik zelf poëzie wou schrijven. Op school las ik Vergilius en Catullus. In mijn vrije tijd verslond ik als puber Lord Byron, Shelley, Keats, maar ook Yeats en T.S. Eliot. En dan heb ik het nog niet eens over de rijke traditie van de Nederlandstalige poëzie. Door zoveel rijkdom voelde ik mij vaak een beetje een bedelaar. Ik kwam zelf niet meteen uit een omgeving die in contact stond met die traditie. Ik ben zelf gaan dwalen in dat uitgestrekte gebied, als een soort indringer. Soms kan dat verlammend werken, want wat heb ik als indringer toe te voegen? Maar ook daar biedt de traditie zelf een antwoord op. Vandaar mijn motto aan het begin van de bundel: ‘for us there is only the trying, the rest is not our business,’ van T.S. Eliot. Hiermee poneert hij voor zichzelf dat er geen wedstrijd is, enkel de poging om voor onszelf de dingen die wij belangrijk vinden te zeggen op een manier die wij zinvol en mooi vinden. Daar wil ik mij graag bij aansluiten, en daarmee tegelijk loskomen van de druk die de literaire erfenis van reuzen op onze schouders legt.
Uit de cyclus Kaalslag
Maar we vullen onze uren niet
met klagen. We leren elkaar voor hetere
vuren staan. Op een dag kleuren we
deze aarde zwart. Maar eerst eten we
onze harten vol. Het zal lang duren
eer er na ons weer iets groeit.
Deze kaalslag deed me willekeurig denken aan een beeld dat ik ooit zag van een kaalgekapt stuk woud in Borneo waarin nog één orang oetan verloren loopt. Ik stel ook vast dat natuurelementen (zoals bomen) en ook mythologie (mystiek) een grote rol spelen in jouw gedichten. Vanwaar komt die interesse? Hoe sta jij zelf tegenover het klimaatvraagstuk en verhouding van de mens tegenover de planeet?
Als mensen bevinden we ons voortdurend op een snijvlak tussen natuur en cultuur. Mythologie is een cultuurvorm bij uitstek die probeert de natuur bevattelijk te maken. Het is tegelijk ook iets traditioneels, iets dat ons verbindt met het verleden. Het is een vorm van zingeving en tegelijk een triomf van verbeelding. We hebben te lang geloofd dat wij de rentmeesters van het paradijs waren, en als zodanig vrij mochten beschikken over wat de natuur ons had te bieden. We waanden de wereld tembaar; religie en vernuft hadden ons boven haar geplaatst. Intussen is het duidelijk dat de natuur zich helemaal niet laat temmen. Ze heeft zich laten terugdringen, laten exploiteren, en op korte termijn leek ze misschien even netjes onder de knoet. Maar de natuur denkt niet op korte termijn. Er is een langzame maar onvermijdelijke reactie, er zijn gevolgen van oorzaken waar we niets meer aan kunnen doen, en van oorzaken waar we misschien nog wat kunnen bijsturen, maar ook daar wreekt zich weer het gebrek van de mens om op lange termijn te denken, tot ver voorbij de eigen dood. In de literatuur zie je de natuur dan ook steeds vaker opduiken als monsterlijk, iets waar we bang voor moeten zijn. Net die angst die de mythologie voor een stuk wou bezweren. Deze EcoGothic-stroming spreekt mij heel erg aan. Ik ben ook heel blij dat mijn nieuwe cyclus Laagseizoen werd opgenomen in het nummer van Deus Ex Machina dat deze EcoGothic-tendens op schrandere en tegelijk pakkende wijze op de kaart zet.
Wat is jouw recept voor een goed gedicht en welke dichters stel je daarbij als voorbeeld?
De keuken van de poëzie is te rijk om je daarin te beperken tot een enkel recept. Ik zou net aanraden om zoveel mogelijk verschillende dingen te proeven, met ingrediënten te experimenteren tot je uitkomt bij wat je zelf lekker en voedzaam vindt. Het is goed dat mensen eigen poëtica’s hebben, waar je van kan leren. Maar blijf vooral beseffen hoe persoonlijk zo’n poëtica is, dat er geen algemene passe-partout bestaat, en gelukkig maar. Soms schrijf ik erg uitgepuurd, een andere keer meer prozaïsch of barok. Ik zoek de taal op die zich op dat moment het beste leent voor de beelden die opborrelen. Ik denk niet dat ik daarbij specifieke voorbeelden nastreef. Ik hou er erg van om heel uiteenlopende dingen te lezen, die mij op heel verschillende manieren kunnen inspireren. Onlangs las ik Devon van Moe-Repstad, en de manier waarop hij met een paar trefzekere woorden en beelden zoveel betekenis kan suggereren zonder die ook daadwerkelijk prijs te geven, vind ik fantastisch. Anderzijds hou ik ook van meer klassieke, introspectieve en beklijvende poëzie zoals die van Sofie Verdoodt. En wat mijn partner Elise Vos doet door laagjes folklore over de werkelijkheid te schuiven in een wervelwind van prachtige beelden, fascineert mij enorm. Ik zou zelf nooit als één van hen kunnen schrijven, maar dat hoeft ook niet. Ik proef heel graag van wat zij bereiden, en je weet uiteindelijk nooit welke kruiden stiekem hun weg vinden in je eigen recept.
Tot slot. Stel dat je je mag terug trekken op een eiland met één koffer.
Wat neem je zeker mee behalve een tandenborstel en een onderbroek?
Sowieso iets om mee te kunnen schrijven. Op zich schrijf ik weinig omdat ik daar echt tijd voor moet kunnen maken. Ik schrijf dingen graag in één ruk, en dat wil zeggen dat ik dan al snel een paar uur zit te wikken, schrappen, herschikken. Ironisch genoeg komt de inspiratie echter vaak wanneer ik op weg ben, op de trein, in de auto. Maar op zo’n eiland ga ik me hopelijk snel vervelen, en dat kan altijd een goede voedingsbodem zijn voor een vlaag creativiteit. Wat ik zeker ook nog wil meepakken is een gitaar. Expressie zonder woorden werkt voor mij bevrijdend. Ik ben geen geschoold muzikant, maar net daarom geeft zelf wat deuntjes bij elkaar tokkelen mij een enorm gevoel van vrijheid.

gedichten bij het gesprek
vragen: Wim Vandeleene