Hij weet te veel.
Hij leerde hoe de bomen praten.
Niet het voorspelbare geruis,
het wiegend waaien,
wanneer je je nog wakker denkt
en eigenlijk al droomt,
maar het ondergronds gefluister.
Hij vertaalde hun signalen langs draden van schimmels,
achterhaalde hoe zuurstof achteloos wordt aangemaakt
als afvalstof wanneer een blad het licht verteert tot suikerspin,
dat schaduw zonhonger, hoogte gulzigheid is,
waar het warmer wordt, waar het water schuilt,
wanneer het mastjaar komt.
Ze vertelden hem waar god naast een hamer
lag begraven, hoe ze zijn lichaam hadden opgeslorpt.
Het kleurde de naalden van de venijnboom groen
en giftig genoeg om net niet dood te gaan.
Hij weet te veel, en veel van wat hij weet
blijkt later niet te kloppen. Misverstanden
van gedroomde taal vormen complotten.
Het raadsel veinst een antwoord
waaraan hij niet kan weerstaan.
