top of page
  • Foto van schrijverBart Stouten - Steven Van Der Heyden

De microfoon verplaatst een liefde

Steven Van Der Heyden luistert naar Bart Stouten

Voor Roer kon ik één van de meest welluidende radiostemmen van Vlaanderen strikken die tevens ook een begenadigd dichter en auteur is. Een interview over de meerstemmigheid in muziek en literatuur, over wat zijn blik verscherpt en zijn leven vertraagt. Daarnaast blijkt hij ook nog eens te lijden aan 'eilandzucht'.

Je omschrijft poëzie als een toevluchtsoord, ver weg van alles. Elk gedicht is een eiland om al dan niet te veroveren. Vanwaar komt die 'eilandzucht'? Ik ben als kind, net als Judith Schalansky, opgegroeid met de atlas. Later kwam ik onnoemelijk vaak in het buitenland, de wereld werd bereisbaar en ik strandde op de meest afgelegen eilanden, tot de Galapagos toe. Je innerlijke wereld met haar verborgen verlangen is gevormd door de rauwe, grillige natuur van je onderbewuste. Eilanden hebben hun eigen fauna en flora, overdrachtelijk zijn dat in mijn verzen gevoelens en gedachten waarop een al dan niet gemaskeerde censuur staat in mijn sociale omgeving. Soms lijkt het alsof de maatschappij mij zeggen wil: je hebt op dat eiland niets te zoeken. Doe maar gewoon. Wees maar normaal. Dat is al goed genoeg. Voor mij niet, dus. Ik herken in mijn leefwereld weinig dingen die mensen ‘normaal’ en ‘gewoon’ vinden. Ik wil mezelf zijn, in mijn seksualiteit, in mijn angsten, euforie, vergissingen en verborgen wensen. In mijn bezorgdheid om het lot van de wereld. Alle verkeerde accenten. Een goed gedicht lijkt op een eiland met een microklimaat waar kan gedijen wat elders geen kans krijgt of stil onderdrukt wordt. Een mooi eiland is een refugium. Gedichten zijn mijn ultieme toevlucht. Maar je moet er uitkijken voor de verborgen slangen. Omdat we de dichter niet kunnen loskoppelen van de radiomaker verwijs ik graag naar jouw gedicht Freie Form uit Middelheim Live 2016. Hierin omschrijf je radio als jouw "blinde kompaan" en de microfoon als "mijn demon". Zowel schrijven als radio maken zijn manieren om gehoord te worden maar iets zegt me dat het niet altijd om een perfecte symbiose gaat? Radio is voor mij een dialoog met mezelf en met de muziek. Ik praat met mijn innerlijke stem, die zelf weer reageert op de muziek die aan- en afgekondigd wordt. De microfoon is een vertrouweling maar ook een demon, omdat ze woorden overbrengt naar een luisteraar in wiens tolerante, maar soms ook bevooroordeelde wereld mijn taal terechtkomt. De dialoog is daardoor een gevaarlijk spel. Je wordt ‘gehoord’, maar word je ook ‘begrepen’? Deze kwetsbaarheid tekent ook de muziek zelf: ze drukt zichzelf uit, maar in welk veld van affiniteiten komt ze terecht? Misschien ontmoet ze de liefde van de luisteraar, misschien zijn afkeer. De symbiose kan niet perfect zijn, omdat de subjectieve vectoren bij presentator en luisteraar te anders en te intens zijn. Voor mij is de symbiose toch wel zo perfect mogelijk, op een haast spontane manier, net zoals een gesprek onder vrienden dat kan zijn, wanneer inhibities wegvallen en vragen en antwoorden elkaar met een vanzelfsprekend gemak ‘vinden’. Je bindt je niet aan voorschriften inzake vorm en genre, de rake 'toon' is voor jou alles! Helpt muziek jou om die juiste toon te vinden, het schrijfproces te bevorderen? Even volledig los van het gevoel of het moment waaruit een gedicht opstaat: ik heb eerlijk gezegd in het ‘verwoorden’ nooit andere dan muzikale parameters gebruikt. Denk aan Stendhal die achter in de tuin in zijn ‘hurloir’ zinnen naar zichzelf ging roepen, om te verifiëren of hun ritme en melodie wel standhielden. Een juiste ritmische spanningsboog van woorden die zich openbaren of soms ook ontladen in een onverwachte eruptie; het trompet-effect van een beloftevolle aanhef; de schok van een percussieve kentering; de zachte strijkers die een melancholische sfeer heel sotto houden; de verrassende overgave die sommige onverwachte woorden uitlokken; de breuk van een stilte – het zijn allemaal muzikale componenten die elkaar nodig hebben. Een gedicht faalt wanneer het niet op een geloofwaardige wijze ‘afloopt’. De slotverzen moeten zo klinken, dat ze de enig mogelijke zijn die door alle andere verzen geconditioneerd werden. Zijn er kruisbestuivingen tussen muzikale composities en de composities, structuur en zelfs het ritme in jouw gedichten? Gedichten kunnen de vertwijfeling van Chopin in zich dragen, maar ook de waterdichte rationele ‘uitputtingsslag’ van een fuga van Bach simuleren. Ze kunnen wollig en klassiek tegelijk zijn, als Brahms, ze hoeven niet gedicteerd te worden door een ‘monolitische’ stem maar kunnen ook een dialoog met meerdere personae diep in jezelf voeren, zoals de muziek van Schumann die het gepassioneerde Florestan-personage en de meer bedachtzame Eusebius laat interageren in zijn hart. Hoe dan ook moeten woorden ernaar streven een bouwwerkje te worden waarin je innerlijke wereld samenwoont met de wetmatigheden (en onvoorspelbaarheden!) van de taal. In een goed gedicht verifieert een emotie haar bestaansreden aan de hand van avontuurlijke taal, taal die zichzelf uitput in haar expressiemogelijkheden, in de geweldig associatieve actieradius van woorden, in de spannende clinch tussen woorden, die een pun of woordspeling kan opleveren, of soms gewoon leuk rijm dat uiteraard een fraai muzikaal potentieel bezit. T.S. Eliot schreef : “We had the experience but missed the meaning”. Is poëzie voor jou een middel om betekenis te geven aan de ervaring? Ja, betekenis, maar altijd in een bredere context, een psychologische context, of een sociale. ‘Levende dood was in die klankgolven’, zoals Keats dan zegt. Je hebt klanken gehoord, maar je zag de paradox van een levende dood. De ervaring waaruit het gedicht geboren wordt is in se vergankelijk, de betekenis is in elk geval een verticale actie in de diepte van de tijd. Wat betekent de nieuwe ervaring wanneer ze uitgespeeld wordt tegen eerdere ervaring? Echt leven doe je door stil te staan in de tijd. Je kan nog een stapje verder gaan en zoals Proust buiten de tijd gaan staan. In elk geval leef je niét, daar ben ik van doordrongen, wanneer je de werkelijkheid zomaar over je heen laat rollen. Het gaat erom wat je hoofd en hart met die realiteit aanvangen, op een ‘blijvende’ wijze. De ervaring zelf kijkt als het ware om zich heen naar het hele episteem van je denken. Niets zo traumatiserend als een sterke ervaring ondergaan zonder de kracht te vinden om haar diepere dimensie van blijvende betekenis te ontdekken. Die betekenis kan heel persoonlijk zijn maar, denk aan Eliot, ook heel universeel. Is stilte ook een taal voor jou? En zo ja, hoe verhoudt ze zich tot jouw poëzie? Stilte is een taal. In Japan is stilte zelfs létterlijk een taal. Wanneer het heel erg klikt tussen jou en een Japanse partner, gaan jullie samen desnoods urenlang zwijgen. Als de ziel in het gras gaat liggen, is de wereld te vol om over te praten, heeft de Iraanse mysticus Rumi eens gezegd. Stilte kan de witruimte zijn, de geladen of ontladen witruimte, de witruimte waarin zingt wat achter de woorden huist, wat je bewust verzwegen hebt. Stilte aan het einde van een stanza. Of soms gewoon in het midden van een vers. Ik houd ervan drie spaties weer te geven in zo’n geval. Of zoals Emily Dickinson met gedachtenstreepjes te werken. Zelfs de kleinste stilte is altijd een beetje meta. Stilte is vanuit muzikaal oogpunt onontbeerlijk, zoals de rustpauzes in een partituur, die zelf ook een heel bijzonder gewicht verlenen aan de gehoorde klank. Kijk maar hoe zelfs Mozart met stiltes stoeit, dat heeft hij bij papa Haydn geleerd. Proza heeft het niet zo begrepen op stilte. Poëzie lijkt dan weer naar een minimum van woorden te streven, dicht in de buurt van de stilte. Je zou zelfs stilte als het eindpunt van de poëzie kunnen zien, net zoals ze voor John Cage het eindpunt van de muziek was. De meest sublieme muziek. Zou je poëzie ook kunnen omschrijven als 'vertraagtaal'? De meeste (en in mijn ogen mooiste) poëzie benut of bereikt een slow-motion-effect. Eliot, Kavafis, Bishop, Goethe. Ze gebruikt taal die je verplicht om in te zoomen en beter te kijken, als naar het in voetbal gescoorde doelpunt, via een slow-motion dus. De periodieke aanklachten tegen de hedendaagse poëzie komen er meestal op neer, dat ze te weinig vertragend werkt. Dat is zeker zo. Anderzijds kunnen of moeten woorden zich in deze dagen ook als een lawine gedragen, woorden kunnen zo een teveel uitbeelden waaronder je bedolven wordt. Het ligt er maar aan wat in het geding is in je gedicht, wat de uiteindelijke impressie is die je bij de lezer wil achterlaten, voorbij de gehanteerde taal bedoel ik: gaat het om een belangwekkend moment in je leven, waarop de tijd leek stil te staan? Wil je de stress laten voelen van de moordende routine? Probeer je een psychologische bedwelming te simuleren? Je mag niet bang zijn dat je te snel of te traag gaat. Soms moet het razend snel, dan weer mag het ijzingwekkend traag. In poëzie mag alles, als het maar werkt en vorm op inhoud blijft liggen. Er zit veel rek op, in beide richtingen. Het gedicht zelf beslist over die rek. Een andere uitspraak van jou is dat “de werkelijkheid intenser beleefd wordt in je verbeelding”.

Ik vermoed dat je je kan vinden in de uitspraak van Virginia Woolf die zegt: “Nothing has happened until it has been described.”? Natuurlijk. Virginia Woolf heeft gelijk. Maar je mag ook aan het hyperrealisme in de schilderkunst denken. In een geslaagd vers meen je een foto te zien, je geeft de werkelijkheid zo realistisch en neutraal mogelijk weer, maar als je naderbij treedt zie je dat je met een schilderij te doen hebt, je zondert alle kleuren af, je ziet de intensifiëring, alle uitvergroting. Je verbeelding vertrekt van die hyper-detaillistische uitvergroting en bemiddelt daarna, in een volgende fase, tussen het ervarene en het blijvend spoor (het ‘engram’) dat in je hersenen achterblijft. Alles, het kleinste detail, passeert de verbeelding en spreekt tot andere details, andere links in je hoofd. Hoor je een woord, snakt je verbeelding naar een beeld. Beleef je iets dat je gemoed perturbeert, benut je in je verbeelding het EHBO van een ‘action replay’: je wil aldoor opnieuw beleven wat er is gebeurd. Er komen nieuwe invalshoeken bij, de werkelijkheid wordt een veelkantig gegeven. De betekenissen gaan schuiven. Het gedicht is er om je daarbij te helpen, opdat het overblijvend engram leefbaar wordt in je hoofd. Zodat de realiteit ‘verwerkt’ kan worden. De mooie, maar ook de minder fraaie realiteit. De angsten. De mislukkingen. IK heb dit proces nu vanuit een analogie met de schilderkunst uitgewerkt, maar ik zou het ook, mutatis mutandis, met de wetten van de muziek kunnen vergelijken. Ook tijd is een centraal thema in jouw poëzie. De onlosmakelijke invloed van het verleden op wie we nu zijn. John Berger zegt “ The past is never behind. It is always on the side.” Is taal voor jou een bewaarmiddel voor de tijd? Elk gedicht trekt een streepje onder de tijd, dat is zeker zo. Als ik mijn twaalf bundels hier naast me zie liggen, zie ik ook een hoop (of puinhoop) van tijd. Maar het ‘afbakenen’, het streepje-trekken, is in wezen natuurlijk een illusie. Tijd is voor mij een continuüm. Ik ben hierin een volgeling van Henri Bergson, de Franse filosoof die vanuit een vitalistische eenheid (‘durée’ versus ‘temps’) tussen gisteren, vandaag en morgen denkt. Het verleden is alleszins een bloeiende tuin voor mij, door de vroege dood van mijn ouders en zusje een paradijselijke tuin, mijn geurige biotoop waar ik borders herschik, snoei en hark en onkruid wied en alle andere onderhoudswerk verricht. Een kleine aantekening die je weervindt, kan op een bepaald moment heel je verleden in vraag stellen. Dan moet je de schikking van planten, bomen en bloemen herzien. Tijd is niet alleen een onontkoombare zandloper. Het beeld van de zandloper klopt niet helemaal voor mij. Hoewel de meeste mensen tijd alleen zien wegspurten. Voor mij is tijd ook bloktijd, mijn filosofie van de tijd heeft eerder affiniteit met het eternalisme uit de quantumfysica. Als mensen zijn we relationele wezens, we staan altijd in verhouding tot die 'ander'. Is de relatie tussen jouw lezers en luisteraars vergelijkbaar? Maar mijn gedichten zélf zijn al die ‘eerste’ ander in zijn radicale alteriteit, om het met Lacan te zeggen. Er staat geen isgelijkheidsteken tussen Stouten en zijn gedicht. Mijn ervaring slaat neer in verzen die al niet meer helemaal van mij alleen zijn. Ze zijn ook al van de lezer. Ze zijn van de taal. Ze zijn van de muziek. Ik schenk de lezer een vonkje, in de hoop dat er iets in de fik wordt gezet bij hem of haar. Hij of zij kan kennismaken met een ideaal van volmaaktheid in mijn hoofd. Een ideaal over taal, maar ook een besef van de grenzen en dubbelzinnigheden van taal. Soms voltrekt zich het wonder van de poëzie in een dubbele bodem, een onvermoede connotatie van woorden bij de lezer, een revolutionaire gedachte die aan mijn woorden kan ontspruiten. Dat zijn de ‘andere’ betekenissen die ik, zonder het te beseffen, als dichter evoceren kan. Wat mogen we nog van jou verwachten in 2021? Bij uitgeverij Vrijdag verschijnt in het voorjaar een essay van mij over mijn oude fascinatie voor Samuel Beckett en Marcel Proust. Ik heb namelijk meer dan tien jaar gecorrespondeerd met de maîtresse van Beckett, Barbara Bray. Momenteel leg ik de laatste hand aan een prozagedicht dat ‘Bunkers’ heet en verhaalt over de wandelingen met mijn vader op het strand van Oostende. Bovenaan de bladzijden wordt, in verzen, een parallel verhaal verteld rond een fictief, gedroomd personage. Proza en poëzie ontmoeten elkaar aan het slot. In het midden van de bladzijden treden mijn moeder en oma op als go-between tussen werkelijkheid en fictie. En verder heb ik nog een soort ‘grensoverschrijdende droomtekst’ over mijn interesse voor poëzie in voorbereiding. Daar doe ik o.a. het verhaal van het jarenlange rijpingsproces van mijn verzen. Aardig wat projecten die ik tot een goed einde hoop te kunnen brengen!

 

lees ook:


bottom of page