De overloop die in het donker lag, de winkelstraat,
krioelend als een wespennest, de afgunst
in de blikken van een nieuwe, tirannieke klas –
je moeder hield je klamme handje vast.
Later: een studentenstad waar je de weg niet wist,
twee dronken avondbenen met een eigen leven,
de angst voor het moeten delen van het ochtendlicht –
een meisje borg je handen in haar moegezwoegde
lichaam op en zoende zacht je mond op slot.
Nu zijn er kreukels aan je huid gaan kleven en
sleept je geest een lichaam traag de dagen door.
Straks drukt de zwaartekracht je dichter, steeds
dichter naar de aarde en het graf dat op je wacht –
wie houdt er dan je handje vast?
Eerder verschenen in de bloemlezing
‘Tijdstrijders en Kathedralenbouwers,
Dichters in de Prinsentuin 2021