top of page

bloemenbehang met doornen

Rijpe velden van vrolijkheid - Truus Roeygens


Truus Roeygens opent de rijpe velden met een poort, schetst de eerste vage lijnen van een familieportret waarin ze blind naar de moeder tast. Ze hoort de dierenstem van haar vader weerklinken in haar hoofd. Maar het vuur slaat al om zich heen en ze biecht haar grenzen op. Ik heb enkel moed om de poort te openen. Ze brengt de geleden schade aan het licht. Onmacht en verzet wisselen elkaar af in een versnipperd verhaal.


In de eerste cyclus ‘in plaats van te wachten’ verbindt ze mensen met rozen. Ze hebben dezelfde bloedgroep maar andere doornen. Truus legt een geschil bloot waarbij duizend dozen vallen. Daarin bergt ze een hele verzameling op. Mantelknopen, vragen, keelklanken antwoorden. Niet alleen de dingen vallen maar ook de begrippen. Herinneringen aan geweld duiken op. Ze vergiet tranen met de rode bloem in het haar. Zo waardig kan je verdriet dragen. Doorheen de bundel stelt ze zichzelf steevast in vraag. Zal ze haar jeugd verliezen? Kan ze de rots stutten?


De tijd kan je afmeten aan gedachten in het gedicht Elvis waar ze een paar gedachten geleden stoppen aan een baanfrituur. Herkenbaar. Zo afgeleid zijn dat je drie gedachten later maar beseft waar je bent. Truus beschrijft de mens met zijn kleine rol in het grote verhaal. Hij is niets meer dan een ‘stip’. Hij is in staat tot slaan maar niet in staat tot terugslaan. De mens kan een leeuwenkoning temmen maar kan niet voor hem knielen. En wie is ze zelf? Ze bekent dat ze nog geen naam heeft en onder haar veren is ze gemeen. Vereenzelvigt ze zich met een vogel die het uitzicht houdt op dromen?


Hoe ver kan je terugblikken als herinneringen zonder ogen kunnen? Ze voert de lezer terug naar een jonge vrouw in een korte spijkerschort, ergens in het jaar 64. De tweede cyclus hierna worden lichamen liefde bedoeld zet in met een ‘verbod op verte’. Ik weet niet hoe het is voor een ander. Met ander licht. Met een andere moeder. Met andere bacteriën in de wonde. De dichter biecht haar vader op. Hij slaat en krijgt er lelijke handen van. We keren terug naar de zwartwit teevee. De broer wordt door vader benoemd tot verplicht soldaat. Twee beulen worden herdacht en verdacht. Maar de muzen kunnen haar redden. En wat is de rol van de kalkoen? Belichaamt hij de afkeer? Hij werd nog nooit bewonderd. Hij wordt opgebaard en in de braadoven geschoven. Er wordt een offer gebracht.


Ze gooit een brok ijs in een diep gat en zondert zich af. Ze wil pronken in een bloemenjurk op Antarctica, het koude eenzame continent. Vader takelt af en krijgt een nieuwe naam: Parkinson. Hij overwintert naakt en mager op een ziekenkamer. Wat verderop slaan de twijfel en de angst toe. Ze zou het niet mogen zeggen, niet mogen ophalen, bekent ze. De doorligwonden (van de vader) verbreiden zich over de rug als bosbranden. Bastaardengels maken vader wakker om te sterven.


Ze bekent dat ze heeft gespeeld in rijpe velden van angst. Ze waarschuwt voor het gevaar om elk moment te worden teruggeschoten, in het vizier te worden neergehaald, voorbestemd om binnen het bereik van haar ouders te blijven. Maar uit schrijven put ze de moed waarmee ze als een boom in het vuur gaat staan. Het gedicht Kleine nullen van Celsius, waarmee ze de tweede prijs van de Turing wedstrijd won, brengt ons terug naar een school en een verboden vrucht waarvan de pitten uitgespuwd worden. Herinneringen worden gestapeld en de ganzen trekken met duizenden over de stad. Nulganzen. Ganzen die niets uitstoten? Alleen opwarmen is al een soort schuld. Aan zee verzamelt ze haar herinneringen aan het graatmagere meisje met vlindermouwen. Misschien bracht ze haar hand voor haar mond om haar lach te bedekken? Misschien hief ze haar arm als een uitgeputte vlag.


Meer vragen duiken op in het gedicht Kern. Ben je verboden? Is je huid Marsrood? Geef je de verte jouw ogen? Dit herinnert me aan regels van Cesare Pavese. De dood zal komen en jouw ogen hebben. Richt ze deze vragen aan een geliefde? Ze wil het lichaam begrijpen dat naar een minnaar snakt en voor haar pensioen wenst ze echte liefde. Ze wil geboren worden uit een (zee)schildpaddenei om in maanlicht naar zee te rennen, aangetrokken door de liefde die in zee te vinden is. Sommige fragmenten lijken geschreven in een roes, wanneer Een analfabete papegaai wordt omhelsd door de armen van zijn kooi. Dan wordt het een trip die zigzagt en alle richtingen uit gaat. Soms wordt de taal terug rechtstreeks, oprecht, beheerst.


In de laatste cyclus ‘vrolijke plaatsen’ schetst ze een plattegrond van vuur. Koala’s worden opgevoerd als dieren die niet geleerd hebben hoe ze moeten ontsnappen aan een ramp, die natuurlijk verwijst naar de recente bosbranden in Australië. Het enige wat de mens kan doen is vluchten om op dezelfde plek te blijven. Ik heb geen herinneringen, vertelt ze aan haar kinderen wanneer ze voor de zee staan. De zon wordt een draadloze bewakingscamera.


Van daaruit keren we terug naar de kraamkamer. Bij de geboorte trekken ze ons uit het brandende huis van een vrouw. We worden stom, smerig en krom geboren na een verblijf in de minidiepzee (van een baarmoeder). Ze rondt de bundel af met de aap, de peuter van God. Hij rolt uit onmacht over de grond. Wie kan er nog om hem lachen? Zijn armen hangen en treuren. Wat had je als lezer verwacht op de rijpe velden van vrolijkheid? Korenbloemen?

Sommige gedichten zijn ontwapenend oprecht. De dichteres geeft zich bloot, zet haar verleden op het spel, rekent af en maakt de balans op. Andere gedichten steigeren, gaan in galop of zwermen uit. Wie houdt van het vrije woord, strofes die uitbreken en van een ontketende stem zal genieten van deze bundel. Rijpe Velden van vrolijkheid kan je lezen als een moedige, kwetsbare biecht.

 
bottom of page