In gesprek met Antoon Van Den Braembussche
Over de blik op oneindig, Tinnitus, de liefde als leidmotief, de mystiek van het moment, de terugkeer van de terugkeer, een wegdwarrelende beeltenis en zijn volgende bundel de schaduw van Morandi.
Een filosoof
De oude meester deed je
met een zeldzaam vuur spreken.
Maar jij deed meer dan de
meester hertekenen in het zand.
Overal vierde jij de geboorte
van het vrije denken.
Met Nietzsche danste jij op het strand
de eeuwige terugkeer van het gelijke
Het geweld van paarden was niets
vergeleken met de kracht van je spreken
Als filosoof wijd je een gedicht aan een filosoof. Je spreekt hem aan in de tweede persoon enkelvoud.
Over wie gaat het?
Ik richt me hier tot Hubert Dethier, één van geliefde docenten indertijd aan de VUB. Hijzelf was de belangrijkste leerling van wijlen Leopold Flam die furore maakte aan de VUB en ver daarbuiten. Zoals Flam was Dethier een begenadigd spreker. In het gedicht wordt verwezen naar zijn passionele colleges over Nietzsche. Het gedicht is geschreven naar aanleiding van een ontmoeting in een Brussels rusthuis. Hij was toen niet meer van deze wereld. Het contact verliep vrijwel woordeloos, buiten de verbale taal om. Tenzij dat éne, sublieme moment waarop wij het over Rumi hadden. Een onvergetelijk moment.
Todat je geest wegdeemsterde.
En jij enkel nog voor je uitstaarde,
de blik op oneindig.
Maar toen ik over Rumi sprak,
Zei jij plots als ontwaakt:
“De grenzen van de religie!”
In de kamer werd alles stil
en onwezenlijk.
Een grenzeloos moment.
In de Vrolijke wetenschap schreef Nietzsche over de eeuwige terugkeer van het gelijke als een hypothese. Stel dat alles zich oneindig herhaalt. De roman van Kundera de ondraaglijke lichtheid begint ook met die theorie. De titel van jouw laatste bundel Alles komt terug verwijst ook meermaals naar de herhaling en de kringloop. Vanwaar jouw keuze voor dit thema?
De mythe over de eeuwige terugkeer gaat heel ver terug. In bijna alle oude beschavingen vindt men dergelijke opvattingen, die vaak met de cyclische tijd in verband worden gebracht. Aan Nietzsche komt de verdienste toe deze mythe nieuw leven te hebben ingeblazen. De these over de eeuwige terugkeer van het gelijke is een waar leidmotief in zijn werk en trof hem bijna als een bliksemstraal tijdens één van zijn legendarische wandelingen in het Engadin. Het geschiedde meer bepaald op 6 augustus 1881 nabij Surlej toen Nietzsche een machtige, piramidaal opgestapelde rotsblok passeerde.
In Aldus sprak Zarathustra luidt het:
“Alles gaat, alles komt terug: eeuwig wentelt het rad van het zijn.
Alles sterft, alles bloeit weer op, eeuwig loopt het jaar van het zijn.”
‘Zie, we weten wat jij onderwijst: dat alle dingen eeuwig terugkeren en wijzelf met hen en dat we al een oneindig aantal keren hier zijn geweest, en alle dingen met ons’.
Mijn keuze voor het onderwerp heeft te maken met mijn belangstelling voor mystiek en het boeddhisme waar ook mijn recente essayboek De Stilte en het onuisprekelijke van doordrongen is. Een van de titels uit Alles komt terug luidt “Eeuwig nu”, het ogenblik dat tegelijk het oneindige belichaamt. Bovendien liet de thematiek me toe uit te zwermen naar thema’s die normaliter niet in de filosofie aan de orde komen, zoals bijvoorbeeld het “feit” dat wij steeds op dezelfde vrouw verliefd worden.
In Amor fati komt de gehele problematiek van de liefde voor het noodlot aan de orde.
Amor fati
Ik zwijg.
In bloemen van verdriet
kweek ik de illusie
anders te kunnen zijn.
Maar wat ik beleef
zal ik nog eens beleven.
En nog eens.
Tot in het oneindige.
Je zal mij de illusie vergeven
steeds opnieuw.
En steeds opnieuw zal ik
dit gedicht schrijven.
In vrees en beven.
De liefde wordt vaak bezongen in allerlei toonaarden, begeleid door harpen, violen en luchtgitaren. Er duikt een 'jij' op in dit gedicht. Over welke illusie of metamorfose gaat het hier? Kan je ons wat wegwijs maken?
De liefde is inderdaad een belangrijk leidmotief, niet zozeer echter in termen van luchtgitaren en dergelijke, maar eerder in termen van “het lenige licht van de morgen”, “de eeuwige terugkeer van je lichaam”, “ik zweeg en knielde in je verleden neer”, enzovoort. In Amor fati is er de illusie dat alles altijd anders zal zijn, dat er steeds iets nieuws zal gebeuren, en tegelijk wordt deze illusie doorprikt: “Maar wat ik beleef, zal ik nog eens beleven. En nog eens. Tot in het oneindige”. Deze laatste verzen drukken de these over amor fati van Nietzsche uit. Maar steeds hebben wij de neiging toch te geloven dat niet alles zich steeds uiteindelijk herhaalt. De dichter blijft in de illusie leven en weet dat de geliefde (de tweede persoon enkelvoud!) hem dit steeds opnieuw zal vergeven. De illusie geeft hem ook de moed om tegen beter weten toch steeds hetzelfde gedicht te schrijven. Is dit geen prachtige metafoor voor de dichterlijke creativiteit, een schrijven als het ware tegen beter weten in. Een soort verlangen naar onsterfelijkheid, die tegelijk getekend is door onderhuidse angst (vrees en beven), een soort “vreze van der vergeefsheid” (Frederik van Eeden).
Saul Bellow schreef: “A great deal of intelligence can be invested in ignorance when the need for illusion is deep” (Uit: To Jeruzalem and Back”). Gaat er veel gezond verstand verloren aan de illusie?
AVDB: Deze diepgaande uitspraak van Saul Bellow gaat tot de kern van het probleem. Het drukt de illusie uit die tegen beter weten in wordt gekoesterd en in stand wordt gehouden. In deze zin gaat er veel gezond verstand verloren aan de illusie, maar dit verlies staat in het teken van een levensbeaming tegen beter weten in. Nietzsche drijft echter de levensbeaming op door te beklemtonen dat je pas het leven omarmt als dit doet oog in oog met de eeuwige terugkeer, in volle bewustzijn van het noodlot! Vandaar zijn adagium, “Het het noodlot lief”.
Het valt mij op dat je veel over grote abstracte begrippen schrijft (Oneindigheid/leegte/het onbestemde/eenzaamheid bijvoorbeeld) en dat je eerder zuinig omgaat met concrete metaforen. Iets wat je bijvoorbeeld terugvindt bij Pessoa. Kan je daarin herkennen? Is dat eigen aan jouw stijl?
Mijn poëzie wordt inderdaad niet zelden als “filosofische poëzie” gekarakteriseerd en zelfs vanuit dit oogpunt als te abstract en minder geslaagd beschouwt. Er is, in elk geval, hier en daar een meer dan gewone, wijsgerige dimensie aanwezig. Zoveel is zeker. Toch zijn er veel gedichten die blijkbaar zeer evident poëtisch en zelfs zeer concreet zijn, zoals bijvoorbeeld het gedicht Tinnitus uit “Alles komt terug”, dat momenteel door het instituut Ongehoord op hun website wordt geplaatst, omdat het volgens de directie zeer indrukwekkend is en uiterst herkenbaar voor tinnituslijders. Van “Alles komt terug” verschenen maar liefst tien lovende recensies en in geen enkele recensie was de filosofie een struikelblok. Eerder integendeel! Ook op facebook krijgen mijn gedichten zeer mooie reacties van lezers die helemaal niet met filosofie bezig zijn. Er lijkt op dit vlak wel een zekere kentering te gebeuren. Wat Pessoa betreft: je moet maar eens de gedichten lezen die hij onder zijn pseudoniem Alvaro de Campos heeft geschreven: die wemelen van de metafysica! Dit is zelfs voor mij veel te abstract, te bloedeloos en te intellectualistisch. Maar het blijft natuurlijk een groot dichter, een “old time favourite” van mij. Het zit allemaal in de dosering: mijn stijlkeuze is ingegeven door een zekere uitbalancering voor het concrete en het abstracte, een wederzijdse bevruchting tussen emotie en verstand, het concrete en het abstracte, het zegbare en het onzegbare. Niet alleen de liefde, niet alleen de filosofie, niet alleen de beeldende kunst, maar ook de tastbare levenservaring en de mystieke vervoering zijn onlosmakelijk verbonden met mijn stijl, die overigens erg spontaan en al improviserend tot stand komt.
In het gedicht Tinnitus wordt het verlangen naar stilte omschreven als een druppel bloed in een rivier. Het kleine tegenover het grote. Ook daar weer de metafysica. Over stromend water is veel gezegd en geschreven. De uitspraak van Heraclitus is misschien wel de bekendste: Niemand kan tweemaal in dezelfde rivier stappen, wat eigenlijk tegenstrijdig met aan de eeuwige terugkeer. Of toch niet? Da Vinci sluit daarbij aan. In een rivier is het water dat u aanraakt het laatste van wat er voorbij stroomt en het eerste van wat er voorbij gaat stromen. Als je een rivier oversteekt, overbrug je dan het heden? Wat zijn de oevers dan? De rand van de tijd? Geladen momenten worden vaak omschreven als ‘tijdloos’. Alsof de klok stilstaat.
Het ogenblik waarop het voorbijgaande en het terugkerende samenvalt is het inderdaad het tijdloze ogenblik. Hier lost zich de tegenspraak op tussen wat steeds verandert en steeds terugkeert. Hier vervloeit de tegenstelling in wat ik, zoals ik al beklemtoonde, graag (samen met veel mystici) het eeuwig nu noem (zie ook het gelijknamige gedicht!). Ik beoefen al elf jaar dagelijks tot tweemaal toe een tijdlang meditatie. Sindsdien ervaar ik nu en dan dergelijke tijdeloze ogenblikken, waarbij ik even proef van de oneindige leegte en het zuivere zijn. Enkel zijn, zonder meer. Enkel even vertoeven in een grenzeloze ruimte die het ego overstijgt. Extatisch en bladstil wonen aan de rand van de tijd, iets wat me ook tegelijk herinnert aan de ervaring van het sublieme in de kunst. Het gaat dus in eerste instantie om een zeer persoonlijke, existentiële ervaring, die niet alleen in mijn poëzie doorwerkt maar ook in mijn wijsgerig werk. Vandaar dat ik hier ook vaak naar het onuitsprekelijke, het onzegbare verwijs. Ik noem het ook wel eens mijn mystieke wending in leven en werk, of het ontwaken van een religieus atheïsme, een mystiek humanisme of een spiritualiteit zonder geloof. In het afsluitend gedicht “Zonder weerga” (Alles komt terug, p. 42) heb ik, denk ik, deze tastbare, existentiële ervaring goed verwoord:
Zonder weerga
Stel je voor dat je plots alles
voor het eerst ziet en hoort.
De dingen, het gezicht van je geliefde,
je eigen gelaat,
de nerven in een berkenblad,
het beeld op het computerscherm
dat nazindert
in een soort eeuwig nu.
Wanneer het vergeten niet langer
aan de orde is.
Enkel het intense, weergaloze schijn
Tot slot een gedicht over vergeten. Dementie
Ik werp het anker van mijn herinnering uit
maar je beeltenis dwarrelt weg.
Wie aan dementie lijdt keert terug naar vroege herinneringen. Wordt weer kind(s), doolt door gangen en straten en wordt afhankelijk van zorg. Voor velen een schrikbeeld. Alsof je een schim van jezelf wordt. Dementie als metafoor voor vergeten?
In het gedicht kruip in de huid van de dementerende, in mijn verbeelding is het een vrouw. Het meest tragische bij dementie is het ogenblik waarop de dementerende niet langer zijn of haar levenspartner herkent. Dit wordt hier belichaamd door de wegdwarrelende beeltenis. Het is punt van absolute non-communicatie en vervreemding. Maar toch blijkt er desalniettemin nog sprake van woordeloze vertedering, een liefde aan gene zijde van het isolement.
Wat ligt er nog voor de boeg?
In december verschijnt mijn volgende dichtbundel, De schaduw van Morandi, bij uitgverij P. Naast het reeds bekende, lange gedicht “Corona” (in Dighter verschenen) en de cyclus gewijd aan Paul Celan, Ein-sof (reeds in de Poëziekrant verschenen), bevat de bundel heel wast mijmeringen over beeldende kunst, in de eerste plaats de stillevens van Morandi.
In juli verschijnt mijn nieuwe essaybundel Tekens van het onzichtbare. Essays over kunst en mystiek, met opstellen over Rumi, Paul Klee, Anish Kapoor en Paul Celan. Deze bundel is ook een ode aan de poëzie! Poëzie, beeldende kunst en mystiek vloeien hier mooi samen.
Hartelijk dank Antoon
interview: Wim Vandeleene
Commentaires