top of page
  • Foto van schrijverRoer

Achterover vallen

In gesprek met Sandra Roobaert


Over taalmagie, de dingen die aanwaaien en de inventaris van wat blijft.


foto: Björn Comhaire


Dag Sandra


Voor we ons meer op jouw werk richten, leg ik je graag drie citaten voor. 


De mensheid heeft voor haar voortbestaan een zekere dosis dwaasheid nodig, 

evenals de lucht stikstof moet bevatten om adembaar te blijven.

Ludwig Börne


Een mens moet chaos in zichzelf hebben, wil hij het leven schenken aan een dansende ster.

Friedrich Nietzsche


De kunstenaar bepaalt hoe ver hij te ver kan gaan.

Godfried Bomans


Je mag het citaat kiezen dat je het meest aanspreekt of waar je je het meest in herkent.


(Sandra kiest het citaat van Nietzsche)


Het voelt comfortabeler aan om alles op orde te hebben, maar die dansende ster, die ik met creativiteit associeer, heeft toch een bepaalde mate van rommeligheid nodig. Wanneer je iets wil scheppen, moet je toelaten dat er eerst een hoop gedraai, probeersels en losse stukken zijn. Als je ze te snel afwijst of weggooit, blokkeer je jezelf. Sommige wegen die je volgt, leiden je naar een dood punt en hoe moeilijk dat ook is: een dansende ster maken vergt dat je in staat bent om van daaruit terug te keren. 


Wat zijn voor jou de bestanddelen van een goed gedicht? 


Dat is een moeilijke vraag. Ik heb ze voor Meander Magazine een keer beantwoord en 74 anderen hebben dat ook gedaan. Het heeft een mooi boekje opgeleverd dat intussen helaas uitverkocht is. 


Ik merk dat met ouder worden en steeds meer gelezen hebben mijn criteria voor wat goede gedichten zijn losser worden. Misschien betekent het dat mijn smaak verbreedt. Samenvattend kan ik zeggen dat er een vonk van taalmagie moet zijn die op mij overspringt vanuit het gedicht. Dat kan op allerlei manieren en in allerlei soorten gedichten: een barok gedicht vol metaforen, een sterk zintuiglijk of rauw gedicht, een prozagedicht met niet één metafoor erin maar waarvan de originele insteek of gedachtengangen mij raken. Met één of enkele ingrediënten die knap verwerkt worden kan een gedicht goed zijn. Ik denk aan dingen als ritme, een mysterieuze sfeer, herkenbaarheid of authentieke emotie. 


Kan je een voorbeeld geven van een dichter die je sterk bewondert? 

Wat maakt die dichter voor jou bijzonder? 


Ik heb eerder bewondering voor gedichten, bundels of cycli. Er zijn heel veel bundels waarin ik favoriete gedichten heb die mij telkens opnieuw in be- of verwondering doen staan. 

Maar als ik een keuze moet maken: ik keer geregeld terug naar het werk van Anne Sexton en Sylvia Plath. Allebei vrouwen met een bewogen leven die de intensiteit daarvan schitterend verwerkt hebben in hun poëzie. Hun metaforen blazen mij omver en ze scheppen allebei een totaal eigen wereld. 

In het  Nederlandse taalgebied is Frederike (Fritzi) Harmsen van Beek ook zo iemand. Ik bewonder de combinatie van ongebreidelde fantasie, rauwheid en humor in haar gedichten en ook wat ze met het Nederlands doet: ze verbuigt en verhakselt het tot het ongrammaticaal maar wel heel expressief wordt. 

Bij de jongere generatie dichters vind ik iemand als Dorien de Wit bijzonder, om haar onderzoekende houding en de manier waarop ze poëtische conventies volledig los lijkt te laten. 


We belichten 3 gedichten uit jouw bundel ‘De inventaris van wat blijft’


Het gedicht Territorium getuigt van een niemandsland waarin een aantal metaforen opduiken waarnaar de lezer mag raden. De snelweg verwijst vermoedelijk naar onze haast. Het sap van braambessen wordt gelinkt aan gemorste inkt. De angsthaas die vluchten wil, spreekt voor zich en een postauto die uit het zicht verdwijnt doet mij denken aan een gemiste boodschap, een gemiste kans misschien? Van de drie gedichten die we onder de loep nemen zou ik dit het minst toegankelijke durven noemen maar wel intrigerend. Juist omdat je er dubbelzinnige verbanden in legt. 


Het is bijna verboden te vragen wat een dichter met zijn gedicht precies bedoeld heeft. Tegen alle regels in vraag ik het toch maar.


Ik voel me vaak aangetrokken tot wat ik niemandslandplekken zou noemen, plaatsen in een landschap die iets onherbergzaams hebben. Ze zijn tegelijk lelijk en rommelig, maar ook aantrekkelijk en bevreemdend. In ‘Territorium’ heb ik indrukken gecombineerd van twee zulke plekken: een typische verlaten plek onderaan een snelwegbrug met struikgewas en bramen en autogeraas en een andere plek, waar ik vlak buiten het centrum van een stad in een klein bosje plots een geïmproviseerde tent van een dakloze tegenkwam. De tegenstellingen tussen natuur die gewoon haar gang gaat en de sporen van menselijke beschaving die op zulke momenten hard of enigszins risicovol overkomen, treffen mij altijd. Automatisch komt de angsthaas naar boven – weg van hier! – anderzijds vraag ik me dan af: wat kan ik hier ervaren, wat zou er gebeuren als ik probeerde contact te leggen met de mens die hier woont en voor wie de postauto nooit stopt. Wie is hij/zij? 

De meeste beelden zijn dus eerder concreet dan metaforisch bedoeld en ik hoop dat de lezer de zintuiglijkheid ervan kan invoelen. Maar ik wil er ook iets ruimers mee zeggen: deze verwaarloosde plaatsen maken integraal deel uit van  onze wereld, ook al filteren we ze doorgaans weg. 


Daarbij aansluitend. 

Waar zou je jezelf willen plaatsen op de as tussen toegankelijk en ontoegankelijk? 


Ik denk dat dichters niet de beste beoordelaars zijn van de toegankelijkheid van hun eigen gedichten. Poëzie is zo persoonlijk dat je niet altijd goed kan inschatten hoe moeilijk of makkelijk het voor de lezer is om erin te komen. Wat voor jezelf heel evident is, kan voor een ander onbevattelijk zijn. Ik heb van verschillende lezers al de opgeluchte boodschap meegekregen dat ze mijn gedichten meestal begrijpen en ik ben daar blij mee, het is zeker niet mijn bedoeling om hermetisch te schrijven. Het is me ook al overkomen dat een lezer een analyse maakte van een gedicht van mij en ik dacht: ‘huh, hoe heb je dit eruit gehaald?’. Dat ging dan om geoefende lezers, dus misschien is het niet altijd een voordeel als je veel ervaring hebt met poëzie. De meeste van mijn gedichten hebben hun wortels in concrete ervaringen of observaties. Of ze hebben als uitgangspunt verwondering: waarom zijn de dingen zoals ze zijn en hoe zou het zijn als ze anders waren? 


Het tweede gedicht (Alles aannemen) getuigt van een ritueel. Waarbij iemand achterover valt van een klif. Een slaper, zo blijkt in de tweede strofe. Hij valt en je duikt weer op in een soort wedergeboorte. In het schemergebied tussen slapen en waken komt de zoete inval. Het lichaam wacht op een boodschap. Een gedicht over de muze? Is de dichter een medium die berichten doorgeeft? 


Alles aannemen gaat over de bijzondere ervaring die velen wel zullen kennen dat het grensgebied tussen slapen en waken een heel vruchtbare plek is. Ik ervaar het soms als een mythisch land: inslapen is je achterover laten vallen in de diepte – zoiets als Alice in Wonderland in het konijnenhol – en wanneer je weer wakker wordt, krijg je soms zomaar invallen: een versregel of een beeld, een thema of gevoel waarmee je iets wil maken. Voor zover dat kan, wil ik mijn gevoeligheid en ontvankelijkheid ervoor cultiveren, mij bekwamen in het ‘brievenbus zijn’. 

Wat jouw vraag betreft: is de dichter een medium die berichten doorgeeft? Ik vind dat wel een mooie benadering, ja. Er is absoluut métier nodig om te schrijven, maar er komt ook iets onvatbaars bij kijken, een jezelf intuïtief openstellen. Er komen altijd dingen aanwaaien waarvan je achteraf niet weet  hoe, die kan je gewoon aanvaarden en in jezelf ‘dankjewel’ zeggen. 


In Metamorfosen wissel je, zoals de titel ons belooft, elke strofe van gedaante. Op een onvoorspelbare manier. Niet die van de rups die zich tot vlinder ontpopt. Eerst kom je naar buiten in een rood kostuum. Als vis reis je naar het hoge noorden. Op het ijs word je een sledehond. Als klimmer krijg je kuitkramp, als graver vraag je asiel aan bij de aardwormen en aan het einde ontdoe je je van alle lichamen en toch blijft er meer achter. Hoe verklaar je dat tegenstrijdig besluit? In welke zin blijft er meer achter door iets te lossen?


‘Metamorfosen’ gaat over wat ik wel vaker heb in contact met natuur, namelijk dat ik er wat mee versmelt of me ga voorstellen hoe het is om een plant of dier te zijn. Ik ervaar natuur dikwijls als enorm assertief op een goeie manier en ik word daardoor meegesleept: klaprozen zijn niet zomaar rood, ze zijn bijna oorlogszuchtig rood en die kleur dringt in mij naar binnen. Stel dat ik tussen de sledehonden zou rennen, of hoe zou het voelen om door een aardwormgang te kruipen? Ik benader dat met mijn menselijke voorstellingsvermogen, maar  ergens is het ook een onmogelijk verlangen om meer gedachteloos te kunnen zijn en op een natuurlijker manier te handelen. 

Een ander aspect ervan is verdriet: natuur wordt dag na dag geweld aangedaan en stukgemaakt op duizend manieren. Erover schrijven is tegelijk rouw en eerbetoon. 

Wat het einde van het gedicht betreft: na mijn ‘natuurversmelting’ keer ik ook weer terug in mijn menselijke zelf, maar niet onveranderd. Ook al laat ik de vacht en de poten los, er blijft als het ware iets achter, ik word een stukje meer ‘plantdiermens’. Misschien ben ik geneigd om over zulke ervaringen te schrijven omdat ik ze iedereen toewens. Mij helpen ze om geaard te blijven en als antidotum tegen al het negatieve klimaatnieuws dat voortdurend op ons af komt. 


Tot slot. Wat houdt er jou op dit moment zoal bezig en wat ligt er nog voor de boeg in 2024?


Op persoonlijk vlak: mijn dochters. Ik heb drie volwassen dochters die elk op hun manier bijzonder moedig hun weg zoeken. Soms lijkt me dat jonge mensen een soort heldenmoed nodig hebben in deze tijd en wereld. Ik probeer er aan de zijlijn voor hen te zijn. 


Op literair vlak: gewoon doorgaan. Ik schrijf verder en zie wel waar ik uitkom, op termijn bij een volgende bundel waarschijnlijk. Nu ik gedebuteerd ben, vind ik het ook een goed idee om wat meer naar buiten te komen met mijn werk. Eerder was ik daar iets schuwer in. Dus, beste organisatoren van events: vraag mij gerust. In mei ben ik één van de vijf ‘Dichters thuis in Puivelde’, dat is alvast iets om naar uit te kijken.  


Bedankt voor het gesprek


gedichten




interview: Wim Vandeleene


bottom of page