Zet ik een voet buiten de deur, waai ik in rode smoking de berm in
de klaprozenmaffia recruteert mij mes op keel
wanneer het fout loopt dumpen ze mij in de beek.
In het vel van de vis hou ik armen langszij
hij plakt de kieuwen weer vast achter mijn oren
hij stuurt mij naar het hoge noorden.
Op het ijs ben ik het mikpunt, de sledehonden grijnzen
ik heb maar één versnelling en striemen op mijn rug van het tuig
misschien lukt stijgen beter.
Halverwege de berg raak ik in kuitkramp
hij bromt iets over wortels hebben, eerst bodemervaring opdoen
dan pas klimmen.
Geribde gangen leiden naar het kantoor van de aardworm
ik vraag asiel aan in de ondergrond
krijg tijdelijk verblijf.
Ik graaf een weg naar boven, hijg onder vervuilde sterren uit
ik knoop segmenten wortels poten vacht los
telkens blijft er meer achter, valt er minder weg te likken.
uit: De inventaris van wat blijft - uitgeverij De Zeef