Wij vingen woorden die in de lucht hingen, wikkelden ze als zingende bloesems om onze gebedsmolen, luidden zo de zomer in.
Takken werden zachte wegen.
We namen ze met onze armen
bij elkaar en werden woud,
wortelden in de grond, dwaalden weer in luchten en wisten ons verbonden met jou.
Wij zien je niet en zien je overal
zoals glas uit zand bestaat. Hoop is
een buitenkamer, een lichaam van was.