Golven in galop tasten verse grenzen af, dragen de nacht.
Alles is groen en onze ogen krimpen bij te fel maanlicht.
Wij voeren aarde aan, wortels en jonge takken terwijl de zee straalt.
Onze woorden glinsteren nog nat in het vlies. Koud water schrikt niet,
glijdt op warme lucht nieuwe hoogten in.
Slapeloze vlinders, verdwaalde wespen kleuren onze borst.
In een wolk opvliegende vogels zoeken we de vorm
van een huis dat aan onze voeten groeit.