Veehouderij van verdriet
- Edward Hoornaert

- 5 dagen geleden
- 3 minuten om te lezen
Bijgewerkt op: 2 dagen geleden
Marina Dora Martino
*
con le lame che hai ordinato per rasarti
taglio le palpebre ai vitelli
che in cecità non trovino la strada alle madri
ho divorato l’armonia delle tue costole
su quel divano dove hai portato via la sera
con forchetta e coltello
ad ogni singulto aggiungevo armenti
mandria generatrice di malinconia-moneta
sotto i piedi sporchi del buio
con le lame del tuo rasoio
sbarro gli occhi ai vitelli
che al buio non trovino la strada alle madri
(Uit: Cielo Cervo, Interno Libri, 2025)
*
met de mesjes die je besteld hebt om je te scheren
snijd ik de kalveren de oogleden af
zodat zij in blindheid de weg naar hun moeders niet vinden
de harmonie van je ribben heb ik verslonden
op die sofa waar jij de avond hebt weggenomen
met vork en mes
bij elke snik voegde ik kuddes toe
een veestapel die melancholiemunt voortbracht
onder de vuile voeten van het duister
met de mesjes van jouw scheermes
sper ik de ogen van de kalveren open
zodat zij in het donker de weg naar hun moeders niet vinden
(Vertaling: Edward Hoornaert)
Dit titelloze gedicht van Marina Dora Martino opent met een schokkend en bijna ritueel beeld: scheermesjes, doorgaans symbool van verzorging en in zekere zin ook intimiteit, worden gebruikt om de oogleden van kalveren af te snijden. Een alledaags voorwerp ingezet als instrument van wreedheid. Barbaars? Misschien, maar zeker geen gratuit effectbejag. De ik-persoon eigent zich het object van de ander toe op een manier die zowel persoonlijk als ontwrichtend voelt. Door de kalveren hun zicht te ontnemen, berooft de ik-persoon hen meteen ook van het instinct dat hen naar de moeder terugvoert – een symbool voor verloren geborgenheid. Tegelijkertijd bouwt de dichter op daadkrachtige wijze het spanningsveld op tussen het sacrale en alledaagse. Tussen liefde en het teloorgaan ervan.
Intimiteit is in de tweede strofe opnieuw nabij en toch veraf. De ‘sofa waar jij de avond hebt weggenomen / met vork en mes’ brengt de herinnering van het ontbreken eraan tot leven. Geen kwetsbaarheid hier waar de ‘harmonie van je ribben’ die wordt ‘verslonden’ een liefde opvoert die niet koestert maar opslokt. Iemand die lijdt onder afwijzing zelf lijden produceert. Met als noodzakelijk residu de zwaarmoedigheid die het ‘ik’ te beurt valt. Melancholie verschijnt in deze omstandigheden zelfs als een soort valuta: een gevoel dat groeit bij elke snik, dat waarde krijgt door de herhaling en intensiteit ervan. De dichter koppelt innerlijke emotie (‘snik’) aan een groeiende, bijna economische beeldspraak (‘melancholiemunt’). Verdriet wordt handelbaar, reproduceerbaar. De 'veestapel' fungeert in dat opzicht als een metafoor voor een toenemende melancholie die zichzelf voedt.
Wat het gedicht bijzonder maakt, is de manier waarop het huiselijke en het agrarische met elkaar verbonden worden en samen een bevreemdende setting vormen waarbinnen het zwaarmoedige ik zichzelf een plaats geeft. Het contrast tussen de kleine, scherpe voorwerpen (scheermes, vork, mes) en de grote gevoelens is niet toevallig: emotionele pijn staat niet los van het alledaagse, maar sijpelt er – soms ondraaglijk – doorheen. Het gedicht wil de werkelijkheid niet gruwelijker maken dan ze is; het gebruikt wreedheid als taal om innerlijke ontwrichting te verbeelden. De herhaling van beelden werkt hypnotiserend, alsof de handelingen ‘onder de vuile voeten van het duister’ in een droom/nachtmerrie plaatsvinden, en versterkt de onderliggende thematiek van onontkoombaarheid.
De cirkelstructuur van het gedicht suggereert een cyclus van trauma waaruit er vooralsnog niet kan worden ontsnapt. De noodzaak ook van dit besef (‘het sperren van de ogen’). De slotregels spiegelen niet alleen de opening, maar versterken ook de rituele dimensie ervan: er is geen vooruitgang (hoogstens een gedwongen weten), de herhaling van hetzelfde geweld – alsof de verteller gevangen zit in een veehouderij van verdriet. Het gedicht bewandelt de grens tussen liefde en de ontmanteling ervan, brengt de blinde zoektocht naar geborgenheid scherp in beeld. Het is poëzie die snijdt, net als de mesjes die erin voorkomen.
(Marina Dora Martino (Treviso, 1993) is een tweetalige dichteres. Na haar studies in Italië, Australië en het Verenigd Koninkrijk verhuisde ze naar Venetië, waar ze in een uitgeverij werkt en creatieve schrijfcursussen geeft op scholen. Ze tekent ook strips over een man die een vogel is. Cielo Cervo is haar debuut.)


_edited.png)



