Ik maak een wandeling met de dood.
Met mijn arm om haar heen loop ik over
het jaagpad langs het water van mijn jongere jaren.
Ze praat aldoor. Kijk, wijst ze, de brug die je zo vaak fotografeerde, zie
de pellen verf, ze buigen elke dag dieper. Zie de reiger
die nooit wegkwam, hoe ook jij hier blijft neerstrijken.
Dit is jouw water niet.
We zetten een stap en staan stranden verder, bewandelen elke continent.
Daar ga je nu, zegt ze en ze wijst naar de Zuid-Chinese Zee, kijk, een zee om in te vrijen.
Ze praat over zomerjurken om een moederlijf, vissen in mijn eigen meren.
Vind takken, zegt ze, kies de hoogste
kruin, broed er je jongen uit. Vlieg op.
Ik haal je wel terug.