Er woont een meisje in me met een smal gezicht.
Ik proef de woorden op mijn tong die zij vergat te spreken.
Wij dragen hetzelfde rood.
Schrijven onze naam in het stof van de vensterbank.
Er is geen plek waar zij niet is. Zij waait me schoon
en houdt de ramen open in mijn hoofd.
Ik laat haar mijn lege handen zien.
Ik wil haar troosten voor wat komen gaat.