top of page
Foto van schrijverDelphine Lecompte

Heleen, het Roemeense zwerfkind opgevoed door lynxen

Heleen, ik volgde je als een hondje. Je was de dwarste en de radicaalste in de kunstschool,

en de enige die niet was aangesloten bij een kliek. Je werd gevraagd, maar je wilde niet.

We raakten bevriend door een misverstand; ik had in viltstift The Birthday Party op mijn rugzak geschreven,

en jij dacht dat ik het toneelstuk had gelezen. Maar ik dweepte net als iedereen in de kunstschool

met Nick Cave.

Een paar dagen later ging ik naar de bibliotheek en las ik het toneelstuk, en meteen daarna alle

andere toneelstukken van Harold Pinter. Maar ik hield niet van zijn harde spaarzame toon en ik zocht

troost bij Ibsen. Ibsen was wolkachtig chaotisch en sprookjesachtig rechtvaardig. Ibsen was van mij,

dat was altijd zo geweest.

Je nam me mee naar café Het Visioen. Je zei dat de duivel er vaste stamgast was, maar dat je me zou

beschermen. En ik voelde me beschermd. De duivel was evenwel een teleurstelling; een dertigjarige

Spaanse landmeter met een kunstbeen en een houten giraffenbeeldje in zijn borstzak. Ik bleef bij je slapen.

Je vader was een alcoholistische vakbondsleider en je moeder gaf wiskunde aan nette kinderen

in een prestigeschool. De villa was immens en paste niet bij je stoere smerigheid, je street smarts.

Op de muren van je kamer stonden gedichten in het Arabisch. Je lachte me uit toen ik ze bekeek van

links naar rechts. Maar wat maakte het uit?! Ik was verrukt naast je te mogen zitten op het bed,

je rookte wiet en ik at nerveus rijstwafels met een chocoladelaagje.

Ook de leerkrachten waren onder de indruk van je originaliteit en van je goede smaak;

je zweerde bij Egon Schiele en je identificeerde je met Hans Holbein.

Ik was nog wispelturig; aanbad nu eens de dadaïsten, dan weer de Cobraschilders.

Ik hield van Rembrandt en Vermeer, maar dat was geen prestatie. Je was uiteraard vegetarisch

en je rukte eens een broodje américain uit mijn handen en gooide het in een bootje vol toeristen.

We gierden, en ik heb sindsdien geen vlees meer gegeten.

Op schoolreis in Praag trok je er ’s nachts helemaal alleen op uit om obscure Tsjechische jazz te

ontdekken. Ik werd in het hotel aangerand door twee Duitse meubelmakers, maar jou overkwam

niets. Na de aanranding huilde ik. Je zei dat ik sterk moest zijn, zoals Daphne die haar moeder

had verloren aan kanker. Ik vond dat niet hetzelfde. Ik huilde en bleef maar huilen.

Je raakte geërgerd en werd gemeen.

Thijs kwam tussenbeide en in het Museum van het Communisme zong hij Fernando van Abba

om me op te vrolijken. Abba werd gehaat in de kunstschool, en zowel Thijs als ik vonden

dat hemeltergend snobistisch. En dus ergerden we de andere leerlingen door zo vaak mogelijk Abba

op te leggen of zelf liedjes van hen te zingen. Heleen, je dreef weg na Praag. Je zag er nog steeds magnifiek woest uit. ‘Precies een Roemeens zwerfkind,’ zei de mooie nobele Meneer Daled die ons leerde beeldhouwen.

‘Een Roemeens zwerfkind opgevoed door lynxen,’ voegde ik eraan toe. Maar Meneer Daled sloeg

geen acht op mij. Ik haatte de klei en ik spijbelde vaak. Na de kunstschool werd je voltijds junkie.

Op een dag kwam ik je tegen in de Ezelstraat, ik verliet net de wasserette. We waren even grote losers nu.

Je raaskalde over totemdieren en over hiëroglyfen, maar zonder bezwerende scherpte.

Zonder koortsige intensiteit.

Ik was niet blij dat je een sukkel was geworden. Ik vond het vreemd en tegennatuurlijk.

Zo’n afschuwelijke verspilling van… van welk talent eigenlijk? Ik ben er nooit achter gekomen

wat je grote talent was, behalve dan het mysterie waarmee je ons had verbluft en verblind.

De mythe waarin je jezelf zo kundig had gewikkeld. Je korzelige koudbloedige onverzettelijkheid.

Nog later hoorde ik van mijn moeder die jouw moeder had leren kennen tijdens een lezing over

Italiaanse madrigalen dat je je had herpakt en werkte als koffiedame in het Vlaams parlement.

Jij walgelijke lafhartige hypocriete verrader jij!!

Ik zocht je gegevens op het internet. Ik vond een foto; je haar was tuttig geknipt, je droeg kokette

oorbellen en je glimlachte zwak, mat, meek (The meek shall inherit…). Maar je had nog steeds

die vinnige corrupte strijdlustige opstandige krankzinnige ogen: de briljante goudjakhals was geklist,

gestrikt, gevild, terneergedrukt. Maar niet compleet verslagen. Heleen, je hebt me niets meer te bieden.


Bedankt voor Egon Schiele en voor de Spaanse landmeter.

Ik hou nog steeds van Abba en Rembrandt.


 

lees:



bottom of page