over Waagzin van Geert Viaene
Ik leerde Geert Viaene kennen in het voorjaar van 2012. Hij was ingeschreven voor een poëziecursus die ik gaf in de lokalen van Avansa Brugge, toen nog VormingPlus. Geert is op dat moment tamelijk nieuw in het dichterswereldje. Op 16 maart 2012, dat moet na de derde van vier cursusavonden zijn, vraagt hij me in een e-mail wat de Dikke Komrij is. De Dikke Komrij is de troetelnaam voor de lijvige poëziebloemlezing samengesteld door Gerrit Komrij zaliger. Een week later vraagt hij me, alweer in een mail, wanneer ik de stap heb gezet om gedichten te publiceren en hoe het was om kritiek te krijgen. Hij vraagt hoe het voor mij voelt om recensent te zijn. Nog in dezelfde mail zegt hij dat hij mijn feedback en die van de andere cursisten heel leerrijk vond, en dat de cursus wat hem betreft veel langer had mogen duren. Het is duidelijk dat ik hier te maken heb met iemand die honger heeft. Grote honger, poëziehonger.
Geert zit tijdens de cursusavonden steevast dicht bij mij, aan mijn linkerzijde. De streber van de groep. Ik houd van strebers. Ze illustreren perfect mijn levensmotto: ‘Als je iets wil doen, doe het dan goed, of doe het niet’. Wat meteen verklaart waarom ik heel veel dingen niet doe, maar dit terzijde. De cursisten krijgen tussen de sessies door opdrachten te verwerken. Geert doet meer dan wat hem verwacht wordt. Hij is een schrijfbeest. Er is een website, waar dichters ongefilterd hun werk mogen publiceren. Als ik Storees bezoek, zo heet die site, en hij bestaat nog steeds, dan is daarop één naam prominent aanwezig: Geert Viaene.
Ooit stond op de voorpagina van een Vlaams poëzieblad de hovaardige uitspraak van een dichter, nog niet eens half zo goed als Geert Viaene, die van zichzelf zegt dat hij de Lionel Messi van de poëzie is. Wel, laat Geert Viaene dan de Cristiano Ronaldo van de poëzie zijn. Ik verklaar me nader. Cristiano Ronaldo komt ondanks zijn staat van dienst nog altijd als eerste aan op de club en vertrekt als laatste. Bekend is het verhaal van een Zuid-Amerikaanse voetballer, ploegmaat van Ronaldo, die op zijn eerste werkdag bij zijn nieuwe club indruk wilde maken op de trainer door heel vroeg de fitnesszaal op te zoeken. Toen hij die betrad werd hij begroet door Cristiano Ronaldo, die er net een flinke work-out had op zitten.
Ik wil maar zeggen: ik hou van mensen met een gezonde arbeidsethos, die hun vak bijzonder ernstig nemen, er volledig voor gaan en niet beschaamd zijn om dat toe te geven. ‘Poëzie is als een drug, ik kan niet meer zonder,’ zegt Geert op een Nederlandse website. Zijn werklust legt hem geen windeieren. Geert neemt vaak deel aan poëziewedstrijden en gaat geen schrijfopdracht uit de weg. Zo scherpt hij zijn metier almaar aan. Gooi hem een onderwerp voor de voeten en hij maakt er poëzie van. De gedichten van Geert Viaene werden veelvuldig bekroond en vandaag vieren we de geboorte van zijn derde bundel sinds 2016. Dat is een fraaie frequentie.
Ik sta hier niet op mijn gemak. Net als ik is Geert een perfectionist. Hij verwacht ongetwijfeld dat ik de thema’s uit Waagzin hier een voor een omstandig uit de doeken doe. Om mij alvast een beetje in te dekken voor het geval ik er een potje van maak, zeg ik u dit, geacht publiek: thema’s, moeten wij ons druk maken om zoiets als thema’s? Stel dat ik u twee romans zou aanbieden. De eerste roman handelt over iemand die een wereldreis maakt, op die reis tal van leuke en spannende dingen beleeft et cetera et cetera. Klinkt aantrekkelijk, maar elke zin is gruwelijk mismeesterd en doet pijn aan de ogen. Het boek lijkt wel geschreven door een kind van het derde leerjaar. De tweede roman die ik u voorleg handelt over een man die een schilderijtje ophangt aan een muur. Er gebeurt niets anders dan dit: een man hangt een schilderijtje op aan een muur. Deze roman is briljant geschreven. Bij elke zin gutsen de tranen uit uw ogen, van het lachen, van het huilen, maar vooral omdat u zichzelf vervloekt omdat u nog niet over één procent van het talent beschikt van de auteur van het boek met als titel De man die een schilderij ophangt.
Geert Viaene combineert het beste van beide werelden. Zijn taal is krachtig, zijn stijl verzorgd en zijn thema’s veelzijdig. Geert had het mij gemakkelijk kunnen maken door een eendimensionale bundel te schrijven. Dan had ik kunnen zeggen: dames en heren, Geert Viaene heeft een bundel geschreven over de teloorgang van de koekoeksklok, over de penibele arbeidsomstandigheden van de mijnwerkers in Chili of over de invloed van The Spice Girls op de genderproblematiek van de 21ste eeuw. Niets van dat alles.
Ik besloot mijn queeste te beginnen bij de titel en de cover, want reken maar dat Geert voor beide niet over één nacht ijs is gegaan. De titel. Waagzin. ‘Waagzin’ is een neologisme dat refereert aan ‘waanzin’. ‘Waagzin’ is zin om iets te wagen. ‘Wagen’ betekent volgens Van Dale ‘op het spel zetten’. Je niet door angst of onzekerheid laten tegenhouden. ‘Waagzin’ is goesting hebben om iets te doen waarvan je niet weet of het goed zal aflopen.
De coverfoto is gemaakt door Koen Demuynck, een bevriend fotograaf. Een man staat in de duinen, hoog op een ladder. In de verte is de zee te zien. De ladder wordt op de grond vastgehouden door een andere man. De man op de ladder maakt een foto van een vogel. De ladder is uit balans. Het zal maar even duren vooraleer de man op de ladder ter aarde stort, terwijl de vogel onverstoorbaar in de lucht blijft hangen.
Er wordt in deze bundel enkele keren gevallen, maar zonder veel erg. In het gedicht ‘Stoom jezelf klaar’ is het vallen, ik citeer, ‘het begin van je show’. Eén gedicht verder is het vallen geruisloos. In het gedicht ‘Hoe massief is waagzin’ staat dan weer dat iedereen kan leren vallen. Om dan langzaam weer recht te krabben. ‘Krabben’ staat er, niet ‘krabbelen’. Krabben is met poten of nagels krassen. Het is ook het meervoud van krab. Geen toeval allicht dat Geert hier koos voor krabben in plaats van het meer voor de hand liggende krabbelen. De liefde voor de zee, voor de natuur is door heel de bundel verweven.
In sommige uitgeverijen worden de flapteksten geschreven door een redacteur. Meestal is de dichter daar niet helemaal tevreden over. Ik voel aan mijn water dat Geert zijn flappen zelf schrijft. Flappen zijn belangrijk. Het is de flaptekst die potentiële kopers moet bekoren. Ik lees de zijflap vooraan: We zetten alles in op de twijfel. Jij bent het experiment. Je durft het aan je onder te dompelen in een ander soort zin. Dit is je bestemming: Anarchipel, een utopisch oord waar iedereen welkom is, waar je het gevoel krijgt er bij te horen. Er is plaats voor het menselijk tekort. Is die jij de vallende mens, vraag ik me af. Moet de mens gereset worden? Is het daarom dat vallen quasi pijnloos is, omdat er na het recht krabben een land, Anarchipel genaamd, op ons wacht? ‘Welkom in Anarchipel’, lezen we op pagina 16. Is Anarchipel een Atlantis 2.0? In elk geval zit er een verwijzing in naar Archipel, de dichtbundel van Paul Snoek. Het motto van de bundel komt van Snoek: ik ben een ruïne van de zee / omringd door alle namen van het water / waar elke droom een eiland wordt. De tweede afdeling van Waagzin heet ‘Zeeruïnes’. Daarover straks meer. Het is sowieso een plek waar iedereen welkom is. Hier spreekt Geert Viaene, de wereldburger, de globalist.
Het eerste deel van de bundel heeft als titel ‘Een waagzinnige reis’. Het is geen rechtlijnige reis van punt A naar punt B. Er worden nogal wat lussen getrokken en loopings gemaakt. Welkom in Anarchipel. Mag ik de plaatsnaam lezen als de samentrekking van anarchie en archipel? Heeft de dichter het zo bedoeld? Een geromantiseerde anarchie misschien. Nogmaals: wat voor een wereld is Anarchipel? De flaptekst zegt: een oord waar iedereen welkom is, waar je het gevoel krijgt er bij te horen en ook nog er is plaats voor het menselijk tekort.
Dat laatste houdt mij bezig. Het menselijk tekort is de Nederlandse vertaling van La condition humaine van André Malraux, een boek over revolutie. De Engelse titel luidt overigens Man’s fate, het lot van de mens. Moet de mens vallen om zich nadien onder te dompelen in een ander soort zin? Zin, zo staat het in de flaptekst. Drie letters, een woordje dat we allemaal kennen, maar ik weet, dit is een bundel van Geert Viaene, ik mag nergens zomaar overheen lezen. Zin betekent volgens Van Dale zowel verstand, gevoel, begeerte als nut. Ziehier het genie van Geert Viaene. Je denkt als lezer: een ander soort zin, wat is dat nu voor een zin, maar ontcijfer ze en je schiet een heel eind op. Het gedicht ‘Iedereen kent iedereen’ over de begrafenis van een moeder eindigt met de regels ‘mama, ik moet het toegeven / je doet je best aanwezig te zijn / je bent een vogel die migreert // je kent geen grenzen, je vindt zin / buiten de straat het dorp de stad / je vliegt over grijze blokkendozen.’
O, hoor ik u denken, is dat het? Heeft Geert Viaene een bundel gemaakt over het leven in een nieuwe, geïdealiseerde wereld? Een wereld waar we heen gaan als we van een ladder vallen omdat we te hoog hebben geklommen en onze nek breken? Neen, zo eenvoudig is het niet. De bundel start met een aantal gedichten die kunnen gelezen worden als gedichten over ziekte. Maar die ziekte kan ook staan voor het zich klaarmaken voor het vertrek naar Anarchipel. Ik stel mij te veel vragen, merkte ik, terwijl ik de bundel voor de zoveelste keer las.
Het is heerlijk rondstruinen in Waagzin. Sommige gedichten hebben een science-fiction-uitstraling, andere zijn dan weer zo aards en volks als maar zijn kan. Pinball Wizard van The Who passeert de revue, alsook L’Origine du Monde, het vaginaschilderij van Gustave Courbet, maar het kan ook de film zijn. De film L’Origine du Monde gaat over een man die ineens merkt dat zijn hart niet meer klopt. Hij is echter bij bewustzijn, hij spreekt, hij beweegt. Leeft hij nog? Is hij al dood? Het onderwerp van de film sluit aan bij Waagzin. Verder botsen we in de bundel op een aantal figuren zoals Mehmet die nog altijd wacht op zijn universiteitsdiploma uit Damascus, Ganjargal en Mumtaaz uit Mongolië en niet te vergeten Tania, die een cabardouche uitbaat en in meerdere gedichten haar opwachting maakt.
Over naar het tweede deel van Waagzin met als titel ‘Zeeruïnes’. De zijflap achteraan maakt melding van de film Making a splash van de Britse regisseur Peter Greenaway. Greenaway maakte veel films waarin water centraal staat. Hij woont in Amsterdam, onder zeeniveau. Hij zegt het volgende over water: Water is een nuttige vriend, een verschrikkelijke meester. De Bijbelse zondvloed vernietigde de schepping. Het zou zo weer kunnen. En hij zegt ook nog dit: Het eerste waar we naar zoeken in ons verlangen om contact te maken met buitenaardse wezens is de aanwezigheid van water. We kunnen anticiperen op de komende wateroorlogen. De zeeën stijgen, delen van de wereld staan al onder water. Einde citaat. Kortom, beste mensen, water is alles. U en ik zijn vooral water, we zijn het en we kunnen niet zonder.
Badparels komen in zee terecht / oesters verslikken zich in hun eigen / luchtbellen, al in de eerste regel van de afdeling ‘Zeeruïnes’ uit Geert Viaene zijn bekommernis om de zee en alles wat zich onder het wateroppervlak bevindt. Met het gedicht ‘Akkoord voor de Noodzee 2030’ was Geert Viaene een van de drie winnaars van de schrijfactie ‘Zo spreekt de zee’. De dichter trekt in een aanklacht tegen het mismeesteren van de zee een nieuw register open, met neologismen en een speelse taal die eigenlijk dwars op de inhoud staat en precies daardoor opvalt en bekoort. Ik citeer: we zijn akkoord // om met je te lunchen, je te lynchen / je gezamenlijk te vermoorden, zee // met je vissige vissen in die wijde / weide, je meent, je meent het, je // meent het toch niet, de kinderen / spelen, beminnen, aanbidden je // opgedroogd zout, wie blijft er aan / boord terwijl de hele vloot vergaat // vraag het aan het water, vraag ‘t / vervaag het, waag het allemaal. En zo komen we terug uit bij Waagzin.
‘Laat de zee de zee’ luidt de titel van het navolgende gedicht. Het gaat om meer dan de zee. De bekommernis gaat uit naar de gehele planeet en de universele mens. Noem Waagzin alstublieft geen klimaatbundel, noem dit geen natuur- of landschapspoëzie. Dat zou een belediging zijn voor dit formidabele en gevarieerde werkstuk waarin gedichten staan die effenaf perfect zijn. Centraal in de bundel staat de mens. Mensen van hier, mensen van elders. Geert Viaene is een uomo universale. Een definitie die ik vond van uomo universale luidt: iemand met een goed ontwikkeld atletisch lichaam, een scherp verstand en bekwaamheden op veel gebieden, met name in de kunsten. Klopt helemaal, want Geert is behalve dichter ook straatmuzikant, langeafstandsloper en opvoeder.
Ik wil graag, alvorens nog iets te zeggen over de vorm, een van die perfecte gedichten voorlezen. De titel is ‘Door de aders van bloesemwitte lakens’.
DOOR DE ADERS VAN BLOESEMWITTE LAKENS
het matras is nog lauw en lichtjes ingezakt waar zij lag
zij houdt eraan na het vrijen op te staan om te plassen
en zich daarna in te zepen, wat kan er mooier zijn dan
haar arm die op en neer glijdt, het washandje dat drupt,
dat zich tussen haar benen wringt of het zweet uit haar
oksels spoelt, dat rond haar borsten walst en haar buik
besprenkelt, waarna zij terug naast jou komt liggen, zij
dampt nog een beetje, zoals paarden ‘s morgensvroeg
in de weide briest zij, zij schudt haar lange zwarte haar
heen en weer voor zij haar hoofd op het kussen schikt
traagjes herneemt het opzwepen zich van voor af aan
het matras beweegt en is opgeschrikt, heel even maar
Mocht u het gedicht dat ik net las op papier kunnen zien, dan zou u merken dat het zich tussen twee quasi volmaakt verticale denkbeeldige lijnen bevindt. U denkt misschien, o dat is gemakkelijk, daar bestaat in Word de functie ‘Uitvullen’ voor, Ctrl-J. Maar die gebruikt Geert helemaal niet. Probeer maar eens een gedicht te schrijven zoals ‘Wij jubelen het schuim op onze mond’ dat bestaat uit 22 regels die, op een luttele millimeter na, allemaal even breed zijn. Met enjambementen alleen red je het niet. Hier is over nagedacht. De strofen bestaan bijna overal uit twee of drie versregels. Zelden wordt hiervan afgeweken. Geert gebruikt geen hoofdletters en punten, wel komma’s en dubbelepunten.
Dit is geen ik-bundel. Het woord ‘ik’ komt nauwelijks voor. Het woord ‘je’ des te meer. 166 keer, dat is het totaal van de ‘je’ als persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord. Als ‘je’ zo vaak gebruikt wordt, dan wordt dat een soort synoniem van ‘ik’, maar minder ikkerig dan dat er ‘ik’ zou staan. ‘Je’ is bescheidener. ‘Je’ vraagt betrokkenheid van de lezer. Maar die lezer is ook maar een mens. Hij mag getutoyeerd worden. Het persoonlijk voornaamwoord ‘u’ komt geen enkele keer voor. ‘We’ en ‘wij’ komen samen 38 keer voor en dan nog voornamelijk geconcentreerd in een luttel aantal gedichten.
Ik moet het nog even hebben over de titels van de gedichten. De titels nodigen uit om het gedicht te lezen. Ze vatten het gedicht niet samen waardoor je de inhoud van het gedicht al op voorhand kent. Evenmin zijn ze nietszeggend en er bij de haren bijgesleurd als een soort klus die moet volbracht worden. Titels zijn belangrijk en ze zijn net goed. Ze zijn pittig en geven iets prijs. Ze maken nieuwsgierig alsof je binnenkomt in een huis waar het heerlijk geurt naar lekker eten. Je wil zien wat er bereid wordt en meer nog, je wil zo snel mogelijk aan tafel aanschuiven. Enkele voorbeelden van titels: ‘De strikte richtlijnen om te genezen van muziek’, ‘Het uitzicht van iemand die valt’, ‘Tania’s papegaai houdt absoluut niet van willekeur’ of ‘De verf zit nog onder de nagels’.
Geert Viaene, mijn pupil van tien jaar geleden, heeft met Waagzin een dichtbundel afgeleverd die de komende weken in de gespecialiseerde en hopelijk ook andere media alom zal bejubeld worden. Ik schroom me om hem ‘mijn pupil’ te noemen. Heb ik, omdat Geert destijds één of twee kortlopende poëziecursussen bij mij volgde, een verdienste aan zijn ontwikkeling? Jazeker. Een half procentje misschien. Maximum. De andere 99,5 procent is de verdienste van mogelijk anderen en vooral van Geert zelf. De taalvaardigheid die Geert Viaene in zijn poëzie etaleert, die was er al, die is er altijd geweest en die zal er altijd zijn. Taalgevoel is zoals balgevoel of een rekenknobbel. Je krijgt het mee met de geboorte. Je kunt het talent ontwikkelen of in de grond stoppen. Geert Viaene stortte zich resoluut op het eerste. Ik wil eindigen met een cliché dat vandaag allerminst een cliché is: deze poëzie verdient veel lezers. Ik zou zeggen: aanschuiven straks bij Leo om de bundel op te halen. Ik dank u voor uw aandacht.
Philip Hoorne
Comentarios