top of page
Foto van schrijverShari Van Goethem

Als de lucht valt



‘Als de lucht valt’, zo heet de nieuwste bundel van Ann Van Dessel.

‘Als de lucht valt’, wat dan? Luidt deze bundel het eind der tijden in?



De eerste cyclus, genaamd ‘stort de tijd in’, kan je lezen als een antwoord, als een vaststelling:


als de lucht valt, dan stort de tijd in. Een titel waarin angst doorklinkt. Maar is die wel gerechtvaardigd, want als de tijd instort, verliest een mens dan alle houvast of is een mens dan pas in staat een stilte te voelen die teruggaat tot de ijstijd. Valt de mens met andere woorden dan pas samen met zichzelf en alles wat hem omringt? Het hangt er vanaf hoe je ‘tijd’ invult.


De eerste cyclus telt één gedicht ‘chronos’. Geeft Ann ons hier een antwoord op de vraag welke tijd op instorten staat, als de lucht valt? Ik moet namelijk meteen denken aan de tegenstelling tussen chronos (de kloktijd) en kairos (de innerlijke tijdsbeleving, de tijd van het juiste moment).


Hoe dan ook we worden met dit gedicht in de tijd geworpen. Een vrouw zit aan de werktafel van haar al lang overleden grootvader. Grootvader is horlogemaker, iemand die zijn dagen wijdt aan het correct afstellen van de tijd. We worden hier meteen geconfronteerd met een spanning, want valt de tijd wel af te stellen? Is dat geen illusie? Er is in de hemel namelijk niets wat ruimte of tijd aanduidt.


‘Als de lucht valt, dan zijn alle mussen dood’, is de tweede cyclus. Het citaat dat deze titel vergezelt, doet ons vermoeden dat het hier zal gaan om een tekort van de mens. Laat me het citaat even voorlezen: De mens heeft zichzelf opgesloten, tot hij alle dingen ziet door de smalle spleten in zijn spelonk. (Een citaat van WILLIAM BLAKE uit The Marriage of Heaven and Hell). Heeft de mens zich opgesloten in een lineaire visie op de tijd, waardoor hij zichzelf achterna loopt van bucketlist naar bucketlist, zover mogelijk weg van de dood?


De cyclus vangt aan met de oordelende grootmoeder, met het gedicht ‘als, als, als’. Neemt Ann de titel van haar eigen bundel op de korrel? Duidelijk is in ieder geval dat het oordeel ons in de weg staat om verschillende alternatieven te zien! Het oordeel is onze spelonk.

Maar Ann zou Ann niet zijn als ze ons niet alleen wil wijzen op de beperktheid van ons zicht, maar ook op de mogelijkheid daarvan los te komen. Zij wil ons wijzen op het feit dat er ook nog andere perspectieven zijn, ook al zijn die voor ons (op dit moment nog) ondenkbaar.


Met een opeenvolging van vadergedichten wordt de meerduidigheid van het leven weer binnengebracht, en dit over de dood heen. De dochter vraagt haar overleden vader haar te ‘tonen wat haar ogen nog niet kunnen zien’. Ik citeer een fragment uit ‘wifi’:


ben ik wakend/ zo diep in slaap dat ik je niet kan horen/ gebruik je daarom de bocht van de nacht/ waarin ik uitval in de leegte van mijn wezen/ om een rechtstreekse lijn te leggen/ tussen ons. je hebt mij gezocht/ in de draadloze stilte van de slaap/ daar heb ik altijd bereik.


Wanneer u nu denkt terecht te zijn gekomen in een bundel vol familieherinneringen dan vergist u zich. Ann brengt met deze kleine gebeurtenissen en familieportretten grote thema’s binnen. Die in het vervolg van de bundel verder worden uitgewerkt. De familieleden worden in deze cyclus verweesd achtergelaten.

Neem nu de volgende cyclus ‘Als de lucht valt, dan lopen we naar de maan’, een titel die je kan lezen als een uitweg (ik denk aan onze absurde drang om van de maan een reisbestemming te maken) of als een uitnodiging om te vluchten en onze rug te keren naar de situatie; of als een verwensing: loop toch naar de maan! Eén ding is zeker: oordelen en controleren staan in deze cyclus centraal. De klimaatproblematiek wordt aangesneden: het kleine ikje dat in de eerste cycli nog gevangen zat in de eigen geschiedenis wordt geconfronteerd met dingen die veel groter zijn dan zichzelf. Zijn eerste reactie lijkt erin te bestaan op zichzelf terug te plooien. Ann formuleert kritiek en zelfkritiek. Maar ze laat je niet enkel achter met een onbehaaglijk gevoel, kleine straaltjes licht schijnen door haar zinnen. Laat me enkele versregels citeren waarin Ann kritiek en humor samenbrengt: handleidingen voor taxidermisten vermelden niet/ (…)/ dat een vlinder die je niet najaagt/ vanzelf neerstrijkt op je hand. gratis


In diezelfde cyclus wordt de angst, waarvan in het begin sprake was, stap voor stap afgelegd. Het gedicht keerpunt brengt ons hoop: het inzicht van de mens groeit. Maar Ann blijft alert: de mens steekt zijn nek dan wel uit, niemand heeft een plan!


‘Als de lucht valt, dan gloeien sterren in het gras’, de volgende cyclus, is anders van toon. Er klinkt een zekere lichtheid in door. Ook het begeleidende citaat werpt een ander licht op de zaken: de mens kan als enige schepsel zijn ogen opslaan naar de hemel. Maatschappijkritisch en menskritisch blijft Ann wel, maar haar terechtwijzingen worden steeds meer vervlochten met hoop.


Ze snijdt hier ook nog een ander thema aan, het thema van ZIJN vs. DOEN. Nu ja, een ander thema is het misschien niet helemaal. Want eigenlijk zit dit onderscheid ook in de verschillende manieren waarop we tijd kunnen ervaren: de ene tijdsopvatting (chronos) doet ons rennen van punt A naar B, de andere tijdsopvatting (kairos) doet ons stilstaan.


We moeten niet paniekerig in actie schieten, lijkt Ann ons te willen zeggen, we moeten vooral weer worden wie we zijn: mens, schepsel tussen de schepselen. Ze nodigt ons uit tot relativering, en mildheid. Ze vraagt ons ons te oefenen in aandacht om zo ontvankelijker te zijn voor wat er zich rondom ons afspeelt.


Een heel huis woont in mij


ik dwaal door de verlaten ambtswoning van mijn ziel

door gangen, lang geleden door vergeten herinneringen

uitgegraven. ik loop tegen muren van meningen aan

die oplossen in het licht van de middagzon. onfrisse oordelen


duwen elkaar kopje onder in het bad. geduldig dep ik ze droog

leg ze te bleken op het gras. in de binnentuin spelen schaduwen

van steeds hetzelfde kleine meisje verstoppertje met elkaar

ik ben niet weg. ik ben gezien. als een ontkurker


trekt de wenteltrap mij traag naar boven. verdieping

na verdieping verzamel ik vreemde overtuigingen

als ontwaakt uit een coma spreek ik plots vloeiend hun taal

ze klinken veel zachter dan ze in de hoeken van mijn hoofd


bestonden. ik open de ramen. mijn doorzonhuis haalt

diep adem. op het terras ligt zowaar mijn ego in haar blootje

te zonnebaden. een schim schuifelt langs me heen

ik verzamel haar gefluister, zij spelt mij in de spiegel



In de volgende cyclus ‘Als de lucht valt, dan vliegen we te voet’ gaat het over verbondenheid: de zee, de bergen en rivieren passeren allemaal de revue. Het ego wordt afgeworpen. De ik-figuur heeft een circulaire beweging doorgemaakt en is ziel geworden, de ik is een huis voor zichzelf.


De laatste cyclus ‘Als de lucht valt, dan meert de hemel op aarde aan’ mondt dan ook uit in tevredenheid. In deze laatste cyclus zijn de problemen niet opgelost, maar er is sprake van een soort van innerlijke vrede met het onvoltooide wanneer een koolmees op de rand van een kopje ‘ik woon hier!’ fluit. Neen, er vindt geen ontkenning plaats van de eerder genoemde uitdagingen, maar er is een actief vertrouwen in de toekomst… of de lucht nu valt of niet.


Of de lucht nu valt of niet, is dat een kwestie van zwaartekracht? De bundel eindigt alvast met het gedicht antizwaartekracht. Zet dit gedicht nu alles op zijn kop of stond alles al op zijn kop en trekt dit gedicht alles weer recht? Shari Van Goethem



bottom of page