In gesprek met Ann Van Dessel
Over lichtkracht, overgave en aquarellen kraanvogels
"Als de lucht valt” leest op het eerste zicht als een dreigende haast apocalyptische titel wat nog versterkt wordt met het antwoord van de eerste cyclus : “Als de lucht valt dan stort de tijd in”. Als de tijd instort, krimpt de toekomst dan of haalt het verleden ons in?
Met de titel wil ik inderdaad een zekere apocalyptische dreiging oproepen, terwijl die tegelijk verwijst naar mijn kindertijd, meer bepaald naar een eerder bloednuchtere uitspraak van mijn inwonende grootmoeder: “Als de lucht valt, zijn alle mussen dood”. De 5 cycli geven telkens een mogelijk antwoord op de titel. Als de lucht valt… stort de tijd in, zijn alle mussen dood, lopen we naar de maan, gloeien sterren in het gras, vliegen we te voet, meert de hemel op aarde aan. Maar de dreiging wordt niet sterker. Integendeel. Er zit in de bundel een evolutie van angst naar vertrouwen. Van waanzin naar verstilling en tevredenheid. Van zwaartekracht naar lichtkracht. De eerste cyclus stort de tijd in telt maar één gedicht. Dat gedicht stelt de tijd in vraag. Bestaat die wel echt? Hebben we die niet zelf gemaakt om alles onder controle te kunnen houden? En is ons dat gelukt?
Of is “de instortende tijd” eerder metafoor voor het digitale vacuüm waarin we ons bevinden, waarin we blijven hollen, constant lijken te zoeken en verleerd zijn om stil te staan bij onszelf? Een verwijzing naar het beurs geworden geduld zoals te lezen valt in het gedicht “Chronos” dat niet voor niets verwijst naar de kloktijd of zijn we een verkrachter van de traagheid geworden zoals in het eerste deel van het gedicht “”oorlogsvluchteling aan het ontbijt”?
We zijn simpelweg de slaven van onze zelfgeschapen tijd. En verslaafd aan tijd. Het is een goede oefening om eens één dag zonder horloge (en zonder agenda) te leven. Wat oefen je dan precies? Bewust aanwezig zijn in het hier en nu? Loslaten? Overgave?
“Als de lucht valt” zou je ook kunnen zien als een kwestie van zwaartekracht, dan stort ook onze leefruimte in, een verwijzing naar hoe meedogenloos we met onze planeet omgaan en zo het onheil op ons afroepen? Een wereld waarin luchtzinnig wordt gekwetterd?
De zwaartekracht en vooral de evolutie naar lichtkracht staat zeker centraal in deze bundel. Dat illustreer ik met de aquarellen kraanvogels die er lijken in te slagen de zwaartekracht te trotseren – want ze vliegen steeds hoger. Bij het slotgedicht ligt de kraanvogel echter op de grond. Ondersteboven. Dood? Tot je de boel vanuit een ander oogpunt bekijkt en het gedicht letterlijk op zijn kop zet: dan vliegt die levend en wel hoog aan de hemel. Bovendien wordt dan pas het slotgedicht leesbaar. Dit is een voorzichtige oproep. Je moet de wereld niet op z’n kop zetten om die te redden. Probeer gewoon eens een ander uitgangspunt. Kijk niet naar buiten. Kijk naar binnen. En red jezelf. De klimaatgedichten horen er bij. Onderweg van wanhoop naar vertrouwen, van angst naar liefde, kan je niet om onze aarde heen. Haar welzijn is ons welzijn. Haar verraden is onzelf verloochenen. We zijn een stuk van haar en zij is in ons. Ik geloof dat we onszelf inderdaad helpen door minder luchtzinnig te kwetteren en vaker stil te vallen.
Ik lees er een duidelijke verwijzing in naar de klimaatdichter Ann Van Dessel, ook doorheen de bundel ontdekken we tal van verwijzingen, één van de mooiste voor mij is : handleidingen voor taxidermisten vermelden niet/ dat vlinderlijm voorgoed aan je ziel blijft kleven uit het gedicht “de vanzelfsprekende alliteratie van het verzamelen van vlinders”. In hoeverre zijn de klimaatdichter/dichter nog van elkaar los te koppelen?
Niet. Net zoals de dichter niet los te koppelen is van de mens. Alles is verbondenheid. Die is er ook in mij en met mij. Ik heb geen lidmaatschap nodig om klimaatdichter te zijn. Het is wie ik ben. Mensendichter. Aardedichter. Boomdichter. Wolkendichter. Waterdichter. Dat allemaal.
Is deze bundel voor jou ook een poging om ons idee of onze illusie over “de maakbaarheid van de mens” te doorprikken? Een oproep om milder te zijn voor onszelf? Om onze eigen wachters op een nieuwe adem te zijn?
Inderdaad. Ik geloof niet in de maakbaarheid van de mens zoals die vandaag wordt gepredikt. Tenzij men bedoelt dat je vanuit je gedachten, je verbeelding, je woorden en je daden je eigen werkelijkheid schept. In die volgorde. Maar dat bedoelt men niet. O ja, ik roep op om mild te zijn. Op de eerste plaats voor jezelf, want zonder zachtheid voor jezelf kan je niet zacht zijn voor een ander. Bij mildheid hoort ook nederigheid. Het brengt je terug tot je ware proportie van kleine mens. En net in die kleinheid vind je een grootsheid die je niet verwachtte. Ja, we zijn onze eigen wachters op een nieuwe adem. Die zal niet van buitenaf komen. De beweging komt van binnen. Hoelang we op onszelf zullen moeten wachten, hangt dus van onszelf af.
Familiebanden zijn een andere rode draad doorheen je oeuvre. In “Een kei in duren” jouw debuut uit 2013 gaat het over groeipijnen, je plaats binnen een gezin zoeken om finaal uit te vliegen en los te laten. Achteraf te beseffen dat de herinneringen zijn als gaatjes in oude kaas/stof dat door de kamer danst/geluk dat dun als lucht/op onze dagen ligt uit “zenir filter”. Ook in “Toverstroming” uit 2017 is een duidelijke rol weggelegd voor de vader, bezette kinderjaren en het vergankelijke. In “ zij zijn in de boom die ritselt” lezen we : om op lucht te leren lopen/heb je nog te veel grond/ om het lijf, voeten schieten/moeilijk wortel in wolken wat een omgekeerde beweging lijkt te zijn dan wanneer de lucht valt. Kan je dit wat meer duiden?
Ik stel zelf vast dat mijn vader steeds weer terugkeert. Het is mooi. Hoe langer hij de overzijde bewandelt, hoe dichter hij komt. Niet alleen in mijn poëzie. Niet alleen in mij. Ik zie hetzelfde gebeuren in mijn oude moeder. Zij leeft niet meer van het verdriet en het gemis, zij beleeft zijn inwezigheid (dat woord heb ik gepikt van Claude Van de Berge – met veel dank) bijna tastbaar. Wat een theoretisch concept was, is een levende realiteit geworden. Ik kan niet anders dan dankbaar zijn. Dat is uiteraard voelbaar in wat ik schrijf. Het gedicht zij zijn in de boom die ritselt uit Toverstroming gaat over de doden die niet dood zijn. Zoals mijn vader. Dat is een ander thema dan een mogelijke apocalyps die we feilloos kunnen afwenden door een ander gezichtspunt te kiezen. Hoewel er vele raakpunten zijn natuurlijk. Alles is met alles verbonden.
Eerder gaf je al aan dat deze bundel je meest vrije bundel is, dat je “durfde te schrijven wat je te schrijven had”. Een vrijheid die je in staat stelde en ik citeer uit “magma” om de ruimte tussen ons : lucht.land.hand.huid te herschrijven?
Dit is inderdaad mijn meest vrije bundel. Ik voelde me niet langer gebonden aan de zogenaamde regels van de poëzie. Geen do’s and don’ts meer. Lang leve de vrijheid! Ongetwijfeld heeft dat te maken met de eigen afdaling van hoofd naar hart. Dat heeft me zo’n 60 jaar gekost. Het kon erger. ;) Vroeger had ik de liefde – ik bedoel een allesomvattende liefde, niet de eerder beperkte liefde tussen twee mensen – flink vermomd en verstopt, als ik er al durfde over te schrijven. Nu ligt die in vele lagen in mijn poëzie bijna te grabbel. Zie je ze niet? Dan zoek je het waarschijnlijk te ver.
Tot slot, wat mogen we nog van jou verwachten in 2022?
Veel vertrouwen. In mezelf, in de ander dichtbij en veraf, in de natuur, in de mildheid van de Aarde. Wat schrijven betreft: dat weet ik nog niet. Dat dient zich aan en dan zie ik wel wat er ontstaat. Naast de zomerschrijfvijfdaagse in Orval en het coachen van enkele enthousiaste dichters heb ik geen concrete plannen. Het jaar is nog jong.
Interview : Steven Van Der Heyden