Eerst haal je de mensheid uit elkaar,
abstraheert ieder bestaan tot de kern,
tot er niets meer van ons over is –
geen dier dat onze stappen mist.
Het zeewier strekt zich tot de zon,
de wolken buigen naar de grond en
de vogels en de vissen bewegen
met het geluk achter hun ogen door de dag.
Daarna ontmantel je het firmament
en ruim je alle zeeën uit:
je hengelt alle vogels weg,
haalt alle vissen neer.
Zo staar je naar de leegte van de zee,
leunt tegen het canvas van het land
dat is schoongeveegd en uitgewist.
Dan pas wordt de mens gemist:
dat er geen stem meer over is gebleven
om te verzuchten dat het leven
zonder vogels, vissen
zo stil en leeg en lelijk is.
Twan Vet
Dit stadsgedicht uit de bundel Dag stad (2024) doet me terugdenken aan mijn reis naar Amersfoort waar ik Twan Vet ontmoette en zijn gedicht ‘Vogels en vissen’ las in het kleine, maar zeer interessante Piet Mondriaan-museum. In mijn boek geef ik het gedicht als een voorbeeld van hoe een doordachte structuur oook de toegankelijkheid van een gedicht kan bevorderen. Het gedicht is een mild kritische aanklacht tegen de manier waarop de mens roofbouw pleegt op de natuurlijke rijkdommen van onze planeet en finaal ook op zichzelf. Mens en natuur staan op gespannen voet. De dicher creëert eerst een landschap met vogels en vissen en pas dan komt de mens. Met een logische en chonologische opbouw neemt de stadsdichter de lezer bij de hand tot waar hij hem inhoudelijk wil krijgen. Twan Vet maakt daarbij gebruik van allerlei handigheden. Zo neemt de lezer een terugkeerpatroon waar. Bij het begin van het gedicht wordt de mens haast wetenschappelijk weg geanalyseerd om dan op het einde van het gedicht terug ten tonele te verschijnen. Waar hij in het begin niet wordt gemist, is dat op het einde van het gedicht wel het geval. De mens gaat zo vernietigend tekeer tegen de natuur dat finaal zelfs de ecokritiek samen met de mens uitsterft. Deze contrastwerking tussen begin en einde gaat gepaard met een bijzondere circulariteit: de mens die in de slotverzen wordt gemist, is, wanneer je het gedicht herleest, evenmin te bespeuren in het landschap van de beginverzen.