top of page
  • Foto van schrijverPhilip Hoorne

Thuiskomst

ik kwam thuis in de wolken nog

uit een landschap dat niet meer bestaat als je het hebt verlaten

tussen voortuintjes die op woestijnen willen lijken

met yucca’s witte keien en droge fonteinen


mijn koffer rammelde als een kar over de kasseien

de fanfare zat in café Welkom niet op mij te wachten

een tractor zegende met giftig wijwater de jonge tarwe

het eerste wat ze zei nog aan de deur


heb je dan niet gehoord wat er is gebeurd




Uit de jongste bundel van Herman Leenders, Het voorland, komt het gedicht ‘Thuiskomst’. De titels van de gedichten in deze bundel tellen veelal niet meer dan één woord. ‘Thuiskomst’ is een titel die, als je hem even van het gedicht afsnijdt en apart neemt, op het eerste gezicht weinig zegt. Tot je het woord wat meer aandacht schenkt.


Quasi iedereen heeft een thuis. Om de daklozen niet voor het hoofd te stoten, ja, zelfs jullie hebben misschien een of ander opvangplekje dat je geregeld frequenteert en dat je als een soort van thuis bent gaan beschouwen. Thuiskomen, we doen het elke dag één of meerdere keren, behalve als we eens geen zin hebben om naar buiten te gaan. Maar in dat geval is er mogelijk een ander gezinslid dat het huis dat we thuis noemen verlaat om daarna terug te keren. Op het vlak van thuiskomen zijn we allemaal ervaringsdeskundigen.


Toen ik als tiener na een lange schooldag met mijn sleutel de deur in de garagepoort van mijn ouderlijk huis openmaakte en de woning betrad, vermoedde ik meestal wel wat ik daar zou aantreffen. Maar zeker wist ik het nooit. Mijn hart bonsde altijd iets sneller op het moment dat ik de sleutel omdraaide. Ik was uren van huis weggeweest. Ik kwam van mijn ene vertrouwde wereldje in mijn ander vertrouwde wereldje terecht. Die abrupte overgang zorgde voor een mix van gevoelens. In welke mate was het wereldje in de tijdspanne van een schooldag wel of niet door elkaar geschud?


Thuiskomen is door bepaalde technologische evoluties, waarbij iedereen almaar aan het bellen, chatten en appen is, minder opwindend en verrassend dan vroeger. Dan moet ik altijd denken aan de man die in de trein naar zijn vrouw belde en zei: ‘Schatje, de trein rijdt nu het station van Kortrijk binnen. Zet de soep maar in de microgolfoven.’ Neen, zo veilig hoeft thuiskomen nu ook weer niet te zijn.


De ik-persoon in ‘Thuiskomst’ is middels moderne communicatiemiddelen niet ingelicht over wat hij meteen te horen zal krijgen. Het tafereel situeert zich mogelijk in een tijd waarin het door onszelf gecreëerde Big Brother-universum nog niet bestond. Bemerk de koffer die moet worden getrokken. Dit is niet iemand die van zijn werk komt, maar langere tijd is weggeweest.


In elk geval is het geen blij thuiskomen. De vraag zonder vraagteken is het eerste wat ze hem voor de voeten gooit. Geen ‘hey’ of ‘hallo’, geen kus of ‘hoe was je trip?’ Ze heeft, ongeacht de duur van de afwezigheid van de ik-persoon, wat ze te zeggen heeft opgespaard tot ze het face to face kan meedelen. Het is iets ernstigs, iets ergs. Ze vraagt niet ‘weet je wat er is gebeurd’, maar wel ‘heb je dan niet gehoord wat er is gebeurd’. Het gaat dus om een gebeuren waar niet alleen zij, maar ook anderen weet van hebben. Iets wat hij al van anderen had kunnen vernemen.


Ook voor haar is het een onzeker moment. Hij weet het wél, of hij weet het níet. Die ‘ook’ in de vorige zin staat daar niet op zijn plaats. Hij komt immers thuis, in de wolken nog, argeloos, moe allicht. In de wolken kan staan voor een vliegreis. Hij is onwetend en dat is goed, voor hem, maar zij zal met een mededeling die onwetendheid ongedaan maken en zijn wereld, misschien zelfs zijn leven, overhoop halen. Hij had gedacht zich te verfrissen, gemakkelijke kleren aan te trekken, in afwachting van het avondmaal rap iets uit de koelkast te nemen en uit te blazen. Hèhè, eindelijk lekker thuis, hupsakee, voetjes omhoog in de zetel. IJdele hoop.


De essentie van het gedicht bestaat uit de eerste regel en de twee laatste. De rest is het beleg tussen de helften van het broodje. Het beleg is het lekkerste. Hier toont de dichter zijn metier.


Ik ken Herman Leenders een beetje. Zijn werk ook. Behalve every inch a gentleman is hij een meester in het debiteren van fijne, rake, licht spottende observaties aan het adres van de Bourgondische, materialistische, hardwerkende verkavelings-Vlaming met zijn proper voortuintje bedekt met siergrind en uitheemse planten die reminiscenties oproepen aan een vakantie in een zuiders land.


‘Droge fonteinen’. Twee genadeloze woorden als een rake uppercut in de zelfvoldane tronie van de burgerman. Want bestaat er iets treuriger dan een fontein die geen fontein mag zijn, maar dat in de ogen van de trotse eigenaar wel is, omdat die niet weet dat een fontein pas echt een fontein is als die water spuit.


‘Mijn koffer rammelde als een kar over de kasseien.’ Touché! Hier richt de dichter alweer zijn pijlen op de boerse Vlaming die authenticiteit meent te ontlenen aan een met kinderkopjes aangelegde oprit. Een vlak, egaal pad ware voetvriendelijker geweest, maar ja, vrouwlief wilde kasseien als herinnering aan haar grootouders, keuterboertjes die zich hebben krom gewerkt tot ze uiteindelijk zo krom waren dat hun bloemkoolkop te ver buiten hun loodlijn viel zodat ze ter aarde stortten. En eigenlijk vond hij het ook wel een goed idee, maakte hij zichzelf wijs, zo’n stukje Oude Kwaremont of Koppenberg op zijn perceel, want per slot van rekening zijn we een volk van wielrenners, en niettegenstaande ons land een netwerk is van asfaltwegen rijden we ons op zondagmorgen in alle vroegte de pleuris op zoek naar bonkige kasseistroken om ons even Mathieu of Wout te wanen.


Het zou mij niet verbazen indien dit tafereel zich afspeelt op een zondag, want de boer is aan het werk op zijn land. Zoek niet naar boeren in het landschap als in de Tour de France de bergritten worden verreden. Dan liggen die languit voor tv. Neen, boeren houden ervan, als onverbeterlijke poseurs, vooral tijdens de dag des heren hun landbouwvoertuigen te showen aan de modale werkman en -vrouw die op hun vrije dag een uitstapje maken naar tuincenter of meubelgigant. Niets schenkt een boer meer voldoening dan op weg naar de akker om de jonge tarwe met giftig wijwater te besproeien, hoog gezeten op zijn met strontvegen versierde pausmobiel, een almaar aanwassende file van sakkerende automobilisten achter zijn gat te doen ontstaan. Ik zal wel werken, bende klaplopers, straalt zo’n tractorkont uit. Zonder mij verhongeren jullie, en ik houd jullie hier op om dit nog eens klaar en duidelijk in jullie frisgewassen stadssmoeltjes te wrijven.


Dit is een gedicht met een cliffhanger. O, wat zouden we graag weten wat er is gebeurd. En hoe erger, hoe beter. Hoe slechter het gaat met de anonieme anderen, hoe beter het gaat met ons. Andermans miserie is onze levenselixir. Niets menselijks is ons vreemd en dat hoeft niet te verbazen, want mensen, dat is wat we zijn.


bottom of page