In gesprek met Geert Jan Beeckman
Over Mark Rothko, de troost van de monoloog, de belofte van kamermuziek ...
In 2007 won je de Herman de Coninckprijs met je debuut ‘Diep in het seizoen’. Later volgden ‘Hersenneerslag’ in 2011 en Bloedgroepen in 2015. Verder draag je ook bij aan tentoonstellingen in het SMAK waarvoor je recensies schrijft.
Stephen King schreef. If you want to be a writer, you have to do twoo things above all others. Read a lot and write a lot. en Mark Twain stelt daar tegenover Writing is easy. All you have to do is cross out the wrong words. In welke stelling kan je je meer (of minder) vinden?
Ik geloof dat ik mij meer kan vinden in de eerste stelling. Maar dan bij uitbreiding naar andere kunsten of interesses toe. Mijn werk is niet zozeer bepaald of beïnvloed door een literaire traditie of door andere dichters en hun schriftuur. Ik heb altijd al een brede interesse ontwikkeld voor kunsten buiten het literaire kader zoals muziek, film, schilderkunst, fotografie en beeldende kunst. Ook ben ik een reiziger, een zwerver, iemand die flaneert door stad en straat. Dat is allemaal voedsel voor mijn zintuigelijke voelsprieten. Zij gaan een symbiose aan met die diverse kunstvormen en interesses en dat resulteert dan in een poëzie met een stem die ik niet direct zie bij andere dichters, zij het op een paar uitzonderingen na. Dus ik denk dat dat, met de thema’s die ik ermee aansnijd, de rode draad is doorheen mijn werk. De kunstvormen of het werk van de kunstenaars waar ik van houd, hanteren een taal die ik versta. In mijn vorige bundel Bloedgroepen staat het gedicht Streek. Waarin de regel fungeert ‘achter dit schrijven zit een binnenland/wie daar woont moet een dichter zijn’. Wat verder lees je dan dat ‘de dood eerst langs het geslacht strijkt/want het is een hele streek een gedicht’. Die regels vatten het zowat samen denk ik. Een taalspel rond de dubbele betekenis van een woord, in combinatie met een thema dat op zich geïnspireerd is door een beeld of foto of een land of streek. De dingen ik absorbeer zijn inderdaad, zoals in het gedicht, mijn binnenland waaruit ik kan putten.
Drie gedichten uit jouw werk.
In horizontale compositie (uit jouw jongste bundel Woestijnzucht) schrijf je ‘Tragedie is een vreemd land.’ En dat is misschien ook wel de aard van het gedicht. Het gaat onder meer over de nachtzijde. Niet meteen een jolig lied, eerder een gedicht dat de grote woorden omarmt zoals ‘profane heugenis’, woorden die wegen. Het deed me hier en daar wat denken aan Pernath, klassiek en weemoedig. Toch spreek je de zwaartekracht tegen. Wie woorden neerzet ziet ze leegwaaien. Wie schrijft, die blijft (niet)? Aan wie richt je de afscheidsbrief?
Een afscheidsbrief is altijd gericht aan diegene(n) die hem zal of zullen vinden. Iets dat dus ligt te wachten van iemand die is verdwenen of er niet meer is, op de vinder(s) die er nog is of zijn, maar op hun beurt ook zullen verdwijnen. De vinders van de brief lezen dan eigenlijk het lot dat hun ook te wachten staat. Allemaal dus op weg naar ruis. En ja, dat kan je dus een schaduwkant van een leven noemen. En neen, niemand blijft, en daar zijn stille getuigen van. Getuigen die ik vond langs wegen die ik bereisde. Ik plaatste er de kunst in die daar kon gedijen. Laat mij dus vooral zeggen dat dit gedicht geïnspireerd is door verschillende dingen. Niet in het minst door het werk van Berlinde de Bruyckere en de schilder Mark Rothko. Het werk van Berlinde de Bruyckere ken ik vrij goed. Ik volg haar werk al een paar jaren. Ik schreef ook al een paar recensies over haar werk o.a. voor het SMAK. Haar werk beweegt zich of ligt op de grens tussen hemel en aarde, tussen eros en thanatos. Het is een confronterende dialoog tussen het lichamelijke en het geestelijke en met de wens naar aanraking met het primitieve karakter van een zienswijze. Het leenrecht op een verleden is er in groot, er zit geheim in, met materie die tegen de eigen sterfelijkheid aanleunt. En daar is dus een land voor, waar ik haar werk zo zie liggen of kan plaatsen, in een wereld van desolaatheid en zekere weemoed van het vergankelijke. Woestijnzucht is een bundel reisgedichten en dit gedicht maakt, samen met een paar andere gedichten, het hart van de bundel uit. Een gedicht dat zich afspeelt op een totaal verlaten plek waar enkel stof, wind en een eenzame de dienst uitmaken. Dus daar plaats ik het werk van Berlinde de Bruyckere in. Alsook bepaald werk van Rothko, werk dat dus ook het oog binnenkomt via het monumentale, waarbij je leert hoe je anders kan ‘zien’ om toe te treden tot de ziel van het bedoelde, waarbij bijna alles hangt aan de taal van een vreemde droom of zeker geheim. Het gedicht wil ook raken of appelleren aan een soort religieuze ervaring of invulling, aan de relatie met het onvatbare en aan tastbare onderwerpen als het menselijk lijden, eenzaamheid, geweld, vervreemding en melancholie. Alsook aan kracht vinden in de kwetsbaarheid, een soort vreemde lust en tederheid in het meedogenloze en de nuchterheid en het verhevene in het radeloze. Allemaal dingen die ik op mijn weg vond toen ik door dat soort land reisde en het werk van beide kunstenaars. Dus ja, in dit gedicht zit veel. Een soortgelijk gedicht in de bundel is Carnivale, wat ook doorspekt is door dezelfde thematiek, en in kleinere mate geïnspireerd is op een reeks van HBO. Ik vergeet bijna nog te melden dat ook muziek een heel belangrijke rol gespeeld heeft, in de hele bundel trouwens. En neen, ik had Pernath niet in gedachten toen ik dit schreef, al ken ik zijn werk natuurlijk. Een klassiek gedicht? Qua donkere thematiek misschien wel, maar dan toch met de focus op de kwetsbare invalshoeken van een bestaan, en met zicht op een beklemmende betekenis.
In monoloog bestook je je dode vader met vragen. Een poging tot een dialoog. Eén van de mooiste vragen die je hem stelt vond ik ‘Waarom muziek de stilte tussen de noten is?’ en ‘Of elders ook hier is zoals alle oefeningen in afwezigheid?’. Wat als we de rollen omdraaien en hij jou die vragen stelt?
In dit gedicht zoek ik bijna zeker naar de antwoorden die er niet zijn, wegens hun onvatbaarheid en wegens de onmogelijkheid tot dialoog, ingevuld door het absurde van de dood, de dood als onze grootste onbekende. Als een verdoken striptease bijna van verdriet en weemoed. En misschien zoek ik ook wel troost in die monoloog, ingegeven door de angst voor het onbekende. En neen, in dit gedicht draai je de rollen niet om. Ik ben diegene die in totale onzekerheid leeft bij het verliezen van een bestaan, een dagelijks betrouwbaar kompas. Dat vaders en moeders meestal de kinderen hier in vooropgaan, is tegelijk vreselijk en troostend. Een kind bombardeert zijn ouders tijdens hun leven met vragen. Als ze er niet meer zijn, willen kinderen dat blijven doen. Zij teren daarmee voort op de vertrouwensrelatie tijdens een bestaan, een leunen op tastbare zekerheid, en daarbij houdt een sterven hen niet tegen. Bijna zeker dat daar de grootste pijn uit voortvloeit bij een heengaan. Niemand kan zich voorstellen er morgen niet meer te zijn, maar koestert wel de hoop, mocht het gebeuren, om nog een tijd te blijven, om nog wat gedichten te leggen in de overlevende zijn aard. Om nog te spoken in de woorden of de vragen die hem of haar niet zijn vergeten. Het heeft mij altijd al gefascineerd of er geen taal te hanteren viel waarmee wij met onze overledenen konden praten, zij die zich hebben verlaten op het ‘niets’ waar zelfs dat woord geen invulling meer krijgt. Al grenst dit alles dan aan het tevergeefs zijn . Maar is het dat niet waar de meeste mensen aan willen voldoen, aan dat tevergeefs zijn? Ik denk het wel. Vooral kunstenaars verdenk ik daarvan, alsook de zoekers naar een soort van waarheid die niet te vinden is in dit tranendal. Ach ja, wij haperen ons door het leven en spartelen wat in het rond, en bezoeken het graf van onze geliefden waarvoor wij bloemen uit handen geven maar onzegbaarheid in ruil krijgen. Want zeker, wij zijn de enige levensvorm die weet heeft van de dood en van die zekerheid komen weerloze vragen. Als zijn die dan moeilijk te stellen aan een stenen zwijgen, aan een dood gewicht in de tijd. Soms ben ik jaloers op een paard of een koe in de weide, zij die graag grazen aan een soort eeuwigheid.
In rekwisieten schrijf je onder meer over tastbare dingen, zoals de titel ook belooft. Een piano, een glas wijn, een stoel. Maar toch overheersen ook hier de ontastbare begrippen. Licht, kunst, muziek, licht en stilte. Het deed me denken aan een gedicht van Jiří Wolker, getiteld ‘Dingen’. Waarin hij als volgt opent. ‘Ik hou van dingen, de stille vrienden, omdat iedereen ze behandelt alsof ze niet leefden. Maar ze leven wel en ze kijken ons aan met de vaste, trouwe blik van een hond en lijden, omdat niemand tegen ze praat.’ (uit: vertaling: Jana Beranova) Geloof jij dat de dingen leven, een ziel hebben?
Ik ken het gedicht van Jiří Wolker niet, maar ik geloof graag dat de dingen een ziel of toch een houvast hebben of zoeken in waar ze staan, liggen of hangen. Het tegendeel zou te doods zijn, daarvoor zijn ze de vernoemde ontastbaarheden te zeer genegen denk ik dan. Ik zie daar de belofte van kamermuziek in. Het soort adel van muziek dat aan de gevoeligheid van de broze romanticus wil voldoen, hij die verzamelt op gevoel. Hier is er ook weer sprake van een ‘binnenland’ maar dan wat letterlijker dan het figuurlijke. De dingen laten bestaan door hen in huis te halen en naar hen te kijken, door hen te gebruiken, door hen met rust te laten of gewoon te laten zijn. Ik vind dat mooi, interessant en boeiend. En het is iets om te koesteren, een woord dat wat in de vergetelheid is geraakt en weer meer noodzakelijk wordt en in gebruik mag worden genomen in deze vliegensvlugge en zeer verwarrende tijden waarin de dingen meer weerloos zijn dan ooit. Voor het cellogehalte van mijn poëzie omschrijf ik het wel eens, voor het soort warmte die ik er aan kwijt kan.
In dialoog met drie schrijvers. Enkele fragmenten.
“Here's to the crazy ones. The misfits. The rebels. The troublemakers. The round pegs in the square holes. The ones who see things differently. They're not fond of rules. And they have no respect for the status quo. You can quote them, disagree with them, glorify or vilify them. About the only thing you can't do is ignore them. Because they change things. They push the human race forward. And while some may see them as the crazy ones, we see genius. Because the people who are crazy enough to think they can change the world, are the ones who do.” - Rob Siltanen
Dit citaat kan ik volledig onderschrijven. Zonder hen geen vooruitgang of verandering. Er is een soort gekte nodig die grenst aan genialiteit of vice versa. Al zijn er natuurlijk die daardoor aan zichzelf of aan de dingen waarvoor zij strijden en staan, ten onder gaan. Maar ook voorbeelden genoeg van zij die in hun opzet zijn geslaagd door geloof en volharding. Door het brandpunt van hun eigen zijn. Zowel in de kunst als ver daarbuiten heb je de vrijbuiters van een doen die de dingen doen kantelen of de dingen naar hun hand zetten of beïnvloeden. Zonder hen geen tijd die de moeite is, geen muziek van een andere planeet, geen oplawaai tegen het gevestigde, geen nieuw woord op de barricades van een andere overtuiging. Ik ben met hen in mijn poëzie, dat is zeker.
“The most relaxing word in our vocabulary is ‘we’.
Imagine being able to say ‘we’.
Most people are in no position to say ‘we’.”
― Paul Durcan
Hier valt wat van te zeggen natuurlijk. Over dit citaat zijn verschillende meningen of stellingen te vormen. Wordt hier de veralgemening op de korrel genomen? Of het willen schuilen onder een groter geheel voor het kwetsbare van het individu? Een vluchtroute ter bescherming van zichzelf? Misschien zelfs de veilige, ontspannende vleugel, waaronder men zich te pletter kan of mag vliegen? Een bijna politiek standpunt kan ook, dit citaat van onderscheidende toon. Het samenvoegen van een jij en ik tot een ‘wij’ dat zeker niet altijd kan of wil kloppen. Een doordenker die ‘wij’. Ik moet hier direct aan toevoegen dat dichters, het woord ‘wij’, veelvuldig gebruiken vanuit een oog of standpunt dat een breed spectrum aan gevoelens of zienswijzen wil generen. Zeker als het over de basisgevoelens gaat of de grote vragen van het leven is een ‘wij’ dikwijls op zijn plaats of aanwezig in hun werk. Maar ook andere kunsten bedienen zich daarvan en ook religie en politiek en noem maar op. Dus ja, het woord ‘wij’ kan inderdaad een ontspannende en veilige haven zijn, maar ergens moet je er zuinig op zijn, want het overlapt dikwijls de dingen die niet te overlappen zijn wegens verschillen, andere meningen of zienswijze, wegens gewoon omdat het niet klopt dit woord te gebruiken in sommige omstandigheden. In sommige gevallen is er zelfs sprake van intellectuele luiheid, of is er een ondergraving van een maatschappij mee gemoeid, als het als een ‘wij’ tegen ‘zij’ wordt ingezet als maatschappelijk wapen of te voeden perceptie. Dus ja, een beladen woord, meer dan dat je zelf zou denken of te pas of te onpas zou kunnen of mag gebruiken. Met ‘wij’ kan je veel kanten uit.
“Soms hangt vlak boven de horizon een stad. Je rijdt er dagenlang naartoe en er voorbij, misschien eroverheen. Het is vervelend dat ze er niet zijn en toch bestaan, steden van lucht, op hete dagen. Maar je went eraan.” ― Bart Moeyaert, Iemands lief
Naar een verlangen toe, dit metaforisch citaat? En niet alleen uit de pen van een gevoelige ziel, maar ook uit die van de ‘ziener’ die zich niet te beroert voelt om zich te kwetsen aan zijn bestaan, aan de verwoording wat hem treft in een surrealistische zeggingskracht. Ik vind dit zeer knap, er is een soort vervreemding mee gemoeid. En ook een slaan en een zalven, een verglijden tot gemis. Er is ook een lief(de) in het spel, een zoektocht waaraan je desnoods helemaal moet wennen. Moeyaert is een trefzekere auteur. Alles staat er niet zomaar in zijn werk. Ik volg zijn werk en ooit stond ik met hem op een podium.
Tot slot. Wat ligt er voor de boeg? Wat is jouw plan voor 2022 en verder?
Ik werk aan een nieuwe bundel, waarvan ik al veel op de plank liggen heb. In 2022 wordt het de taak deze te concretiseren naar het geheel van een bundel. Ik kijk uit naar deze bundel omdat ik vermoed hij toch wat verder afstaat van mijn vorig werk. Als een soort nieuw of ander begin zeg maar, als een nieuw moment in een schrijversbestaan dat nooit stilstaat, maar evolueert naargelang. Al zullen ook in deze bundel thema’s fungeren die in mijn vorige vier bundels ook aan bod kwamen, dat is bijna niet te vermijden. Ik hoop deze bundel in 2023 te publiceren, maar dat is nu natuurlijk nog toekomstmuziek. Mijn bundel Woestijnzucht liep heel wat vertraging op door corona en andere obstakels, dus ja, ik ben wat voorzichtig geworden in mijn wensen, planningen en voorspellingen. Ook werk ik aan een belangrijk kunstenproject waarbij muziek, fotografie en poëzie de dialoog met elkaar aangaan. Het zou heel fijn zijn mocht dit verder tot stand komen en tot een goed einde worden gebracht. Er is wat prestige mee gemoeid, dus zodoende. Poëziecentrum uit Gent toont alvast interesse. Het project is voorzien voor het najaar van 2022. Ik zal volgend jaar dus goed kunnen gebruiken om hier verder aan te werken en het project mede te bestendigen. Voorts zit ik nog wat met kleinere projecten – muziek & poëzie - waar ik nog niet veel kan over vertellen.
gedichten
interview
Commentaires