Ik heb gesproken met mijn vader.
Ook vandaag is hij al jaren dood.
Ik vroeg hem hoe het was in deze
vreemde tijden of hij het kon vinden
met de nieuwe doden.
Ook in iemands ogen onsterfelijk.
Ik vroeg hem of hij de levenden nog kon verzinnen.
Of hij wist dat zij zich buiten oude bomen
over niets nog verbazen.
Ik vroeg hem wat hij nog doet om er geweest te zijn.
Of het waar is dat slaap van de dood is en van hem alleen.
Ik vroeg hem in welke tijd onze foto’s dromen.
In welke echografie van een hiernamaals een hart nog klopt.
Ik vroeg hem waarom muziek de stilte tussen de noten is.
Waarom gesprekken over de dood altijd over het leven gaan.
Ik vroeg hem of het juist is dat wij hoe langer wij verschijnen
meer kans maken op verdwijnen.
Ik vroeg hem hoe het komt dat wij vrijwel niets
weten over bijna alles.
Waarom na de bocht van de rivier het sterven zingt
en wij ons blijven verzoenen met de rest.
Ik vroeg hem of elders ook hier is
Zoals alle oefeningen in afwezigheid.
Ik vroeg hem wat hem nog naar huis brengt.
Naar de gestolde foltering van het gemis.
Naar de windstilte van de laatste herinnering
