Elke bocht die ziekte weer
niemand helpt
ik ben daar
als ge bloed toont dan wie ge zijt
negeer hun hart loop weg met mij
vertrouw ze niet
iedereen die u niet snapt
verstaat zichzelf maar de wereld niet
kom mee me mij
er zijn ook gelukkige mensen
daar gebeurt ook niets mee
Ik ken Sven de Swerts niet en ik heb voor dit stukje ook niks over hem opgezocht, maar ik vermoed dat het een eigenzinnige, beetje rare kwiet is. Goed zo, Sven, houden zo. Ik lieg, ik heb wel iets opgezocht. Ik wilde weten of hij vooral een podiumdichter is. Dat is hij.
Eerst even rare kwiet uitleggen. Op het voorplat van zijn bundel Noodplan staat geen tekst, op het achterplat ook niet. Titel van de bundel en naam van de dichter ontbreken. Je moet de bundel openslaan om te weten wat je in je handen houdt.
Podiumdichter. Waarom dacht ik dat? Sommige van zijn gedichten lijken op associatieve wijze aan elkaar geklonken. Niet al te veel nadenken, maar schrijven. Niet reflecteren, maar declameren.
Bovendien, in bovenstaand gedicht, het openingsgedicht van de bundel lijken twee taalfouten te staan, een in regel 4 en een in regel 9. Typisch podiumdichter, het luistert bij die gasten niet zo nauw, of ben ik nu vooringenomen? Ja, dat ben ik.
Ik kan niet anders dan lezen wat er staat en weiger die dingetjes in regel 4 en regel 9 als taalfouten te zien. Bloed is dus een zelfstandig naamwoord en geen werkwoordsvorm, anders had er ge bloedt moeten staan. Er wordt hier niet gebloed, er wordt bloed getoond. Naar het einde van het gedicht toe zegt de dichter niet Kom mee met mij. Er staat me, niet met. Persoonlijk voornaamwoord. Kom mee. Me. Mij.
Je kunt ook een beetje schipperen en bloed lezen als bloed, maar ook als bloedt, en me als me maar ook als met. Een dubbele betekenis geven. Lees maar, er staat niet wat er staat, dat wist Nijhoff al. De hele bundel lang laat Sven de Swerts de lezer veel zelf invullen en dat is prima. Heeft die luie lezer ook wat omhanden. Had hij maar naar de slam moeten komen, kreeg hij de woorden over zich uitgestort en klaar!
In dit gedicht figureren een ik, een ge die een u wordt en een ze. Dit lijkt een wij-tegen-de-wereld-gedicht. In de openingsstrofe wordt hulp verwacht die er niet is. Wie verwacht er hulp, de ik of de gij? Die bloed-passage kan ook gelezen worden als ik ben daar als ge bloed toont. Niemand helpt jou maar ik wel, zoiets.
De nobele dichter verwacht daar wel iets voor in de plaats. En dat is heel wat. Het strekt zich uit van regel 5 tot en met regel 9. De dichter slijmt zich bij die ander naar binnen door te beweren dat de anderen niet deugen. Hij wel natuurlijk.
De twee mooiste regels komen helemaal aan het einde van het gedicht. Die twee keer ook stoort mij niet, want ik ben zelf een fervent ook-gebruiker. Die twee ook-s zijn hier zelfs onontbeerlijk. Wat wordt hier beweerd? Er zijn in tegenstelling tot wij tweeën mensen die wel gelukkig zijn, maar ook die hebben een shitty bestaan? Er zijn in tegenstelling tot wij tweeën mensen die ook een veilig bestaan leiden? Of, wij kunnen samen gelukkig worden net zoals zoveel andere mensen, en dat geluk kunnen we vasthouden, als we maar ons best doen? Of nog iets anders? Het is allemaal goed.
Comments