top of page
Foto van schrijverAntony Samson

Mens is de naam


In gesprek met Philip Hoorne


Over de symbiose van tragiek en hilariteit, Hoorne als bad boy en dodo’s.






Proficiat met je achtste bundel, Philip. In Mens is de naam is de menselijke conditie de rode draad die de gedichten uit je bundel aan mekaar weeft. Is ‘de mens’, met al zijn kleine kantjes, tragiek en schoonheid jouw belangrijkste inspiratiebron? 


‘Je moet mij de mens niet leren kennen, ik ben er zelf een’, zeg ik wel eens bij wijze van boutade. Ik kan mensen redelijk goed inschatten. Nochtans hoef ik niet de hele tijd mensen om me heen te hebben. Boeken, films, televisie, muziek … mensen worden overal in groten getale opgevoerd. Je kunt er niet naast kijken. Het wezen ‘de mens’ fascineert mij. 


Ik ben wie ik ben, maar wat is genetisch bepaald en wat is verworven? Waar kom ik vandaan en waar ga ik heen? Wat is de zin van het leven? De kans dat ik er ben was quasi nihil. Dat noopt tot bescheidenheid en nederigheid, zou iedereen tot bescheidenheid en nederigheid moeten aanzetten. 


Ik houd mensen een spiegel voor. Kijk eens hoe mooi en lief je bent, of hoe belachelijk, boosaardig, hautain, en vul maar aan met alle andere eigenschappen die een mens kan hebben. 



Hettie Marzak schreef over je vorige bundel in Literair Nederland: “Bij Hoorne is er ondanks alle hilariteit altijd een ondertoon te bespeuren van onvrede met de wereld en van teleurstelling”. Dat voel je ook in Mens is de naam. Wat zet jouw schrijven in gang: onvrede, teleurstelling of toch eerder de humor om ermee om te gaan? 


Ik begin nooit aan een gedicht met een bepaalde intentie. Mijn aparte blik op de mens, de wereld en het leven genereert een aantal woorden en daar borduur ik dan op verder, waarna ik het gedicht schaaf en polijst tot het af is. 


Tragiek en hilariteit gaan samen, die symbiose komt vanzelf. De hilariteit is meestal de buitenste laag en als je krabt komt er een tragische laag tevoorschijn. Hoewel er heel vaak verwezen wordt naar de humor in mijn poëzie, zit er ook veel ernst in. Humor is eigenlijk de overtreffende trap van ernst. Wie bij humor wil belanden, moet zich eerst een weg banen doorheen ernst.


Ik ben een moeilijke lacher, daarom schat ik humor die mij wel aan het lachen brengt heel hoog in. Voor zoutloze flauwiteiten of zattemansklap ben je bij mij aan het verkeerde adres. In de literatuur, in de media enzovoort worden veel dingen grappig of hilarisch genoemd die dat in mijn ogen helemaal niet zijn. Ik heb wel eens een voorstelling of lezing meegemaakt waar mensen de hele tijd zaten te lachen, om niets eigenlijk. Ergerlijk is dat.



Zelfspot is een vorm van humor die ik in sommige gedichten terugvind. In het gedicht Het is feest vandaag’ wordt gesteld: ‘uit uit dat is één keer uit te veel / voor een goedlopende zin’, refererend naar een eerdere versregel. In ‘Soms komt iets goed’ staat er: ‘vergeef mij dit streepje onzin’ en in het gedicht ‘Sujet’ kent de zelfspot een hoogtepunt. Vanwaar de neiging om de draak te steken met jezelf als dichter?


In ‘Het is feest vandaag’ steek ik niet zozeer de draak met mezelf, maar met alle zogezegd bijzondere feest- en andere dagen, die men veelal ter meerdere ere en glorie van de commercie heeft uitgevonden. Ik start met enkele werkelijk bestaande dagen en voeg er zelf een aantal aan toe. Dit is het enige gedicht in de bundel waarin hoofdletters voorkomen. Ik wilde de eigennamen goed laten uitkomen.


‘Sujet’ is dan weer een gedicht waarin ik kritisch naar mezelf kijk met andermans ogen. Mensen weten veel, maar wat de meesten niet weten is wat anderen zeggen achter hun rug. Daar gaat dat gedicht over. 


Zowel absurdistische als realistische gedichten hebben hun plek in je dichtbundel. Hoe is jouw poëtica wat dat betreft geëvolueerd sinds je debuut, meer dan twintig jaar geleden? 


Mijn debuutbundel Niets met jou, het 1ste deel in de Sandwich-reeks onder redactie van Gerrit Komrij uit 2002, is een vrij ernstige bundel. Ik dacht toen dat dit zo hoorde. Gaandeweg heb ik de absurditeit in mijn poëzie toegelaten. Branie ook, scatologie en – waar recensenten het schroomvallig nooit over hebben – seksualiteit.


Ik benadruk graag de gedichten waarin ik de lichtjes gestoorde bad boy uithang. Dat komt waarschijnlijk omdat ik in het echte leven zo’n nette, vriendelijke, beleefde, attente, welopgevoede man ben. In mijn geschriften schep ik er plezier in wat tegengas te geven. Maar ik heb in de loop der jaren ook ontroerende liefdesgedichten geschreven, geëngageerde gedichten … het is niet allemaal zotternij. Misschien valt dat bad boy-gehalte nog mee, maak ik er meer van dan het is. Maar toch, er zijn weinig dichters in ons taalgebied met een zeker rock ’n roll-gehalte. Ik denk dat ik tot dat kransje behoor. 


Het beklijvende titelgedicht ‘Mens is de naam’ gaat over de pijn van het leven. Die pijn is voor eenieder anders, maar ze eindigt voor elke mens hetzelfde: met de dood. Of zoals jij het schrijft: ‘van mens-zijn ga je dood’. Wat maakt het mens-zijn, ondanks de pijn die erbij hoort, voor jou de moeite?


Het leven is niet alleen pijn, het is ook vreugde natuurlijk. Ik neem het leven heel ernstig, maar eigenlijk stelt het in het licht van de eeuwigheid niks voor. Aan de andere kant, het leven is niet alleen niks, maar ook alles, want we hebben maar dit. We kunnen niet even voor een dagje of een weekje of een jaartje wisselen met bromvlieg, merel, kat of renpaard. 


Ik besef wat het leven behelst en heb daar vrede mee. Ik probeer de toppen en de dalen af te vlakken. Zowel euforie als depressie zijn mij vreemd. Dat komt omdat ik naar mijn eigen leven kan kijken met een helikopterzicht. 


Ik zie mijn begin dat bijna 60 jaar in het verleden ligt en in de al dan niet nabije verte zie ik mijn einde. Ik wil heel graag geloven dat hierna nog iets komt, maar zolang ik dat niet met zekerheid weet, en dat zal niet gebeuren, moet ik het doen met wat er is.


Is mens-zijn de moeite? Voor mij zeker. Of de planeet gelukkig is met al die mensen die op haar aardvlak rondlopen, is een ander paar mouwen. Ik denk het niet. We zijn het een beetje aan het verknoeien.  


In ‘Sightseeing by night’, volgen we een ik-figuur die bij mensen binnenkijkt tijdens een nachtelijke wandeling in de stad. Deze ik-figuur ziet van alles, maar een ‘stukje bloot’ is hem nog niet gegund geweest. Zijn de meeste dichters volgens jou voyeurs, Philip?


Buitenshuis is er meer inspiratie – om eens een eng woord te gebruiken – te vinden dan binnenshuis. Ik kom heel graag onder de mensen, zo vind ik het bijvoorbeeld jammer dat ik nog weinig word gevraagd voor lezingen en literaire evenementen, dit terzijde, maar ik ben ook veel en graag thuis. 


Ik kan niet spreken voor andere dichters, maar ik ben geen voyeur. Eerder een spons. Ik absorbeer. Alles gaat in de emmer in mijn hoofd en daar ga ik dan met de Hoorne-mixer doorheen om er een gedicht, een verhaaltje of een stukje voor op mijn weblog van te bakken.


De mens kent vele gezichten in je bundel: Bertje Businessman, de oude man met de grote oren, de tiktokverslaafde influencekip… maar ook Davy uit ‘Horizontale contemplatie’ die thuis plat op zijn buik ligt, in het gezelschap van zijn vrouw en schoonouders ‘omdat de mensheid uitgeteld zal zijn de dag / dat ze zich geen schaamte meer herinnert’. Een bevreemdende scène die me doet denken aan het werk van filmregisseur Roy Anderson. Is de mensheid gebaat bij meer schaamte anno 2024? 


De kern van dit gedicht is de stelling dat mensen zich vooral situaties herinneren waarin ze schaamte voelden, veel meer dan genotsbelevingen. Ga maar eens na. Kun je het gevoel terug oproepen van toen je afstudeerde en je diploma in handen kreeg? Moeilijk, denk ik. Maar die keer dat je onverhoeds in een volle bakkerij een ferme wind niet kon inhouden, dat gevoel van schaamte kun je zo weer voor de geest halen.


Er gebeuren veel foute dingen in de wereld. Waarom kunnen mensen elkaar niet gewoon respecteren en vredevol met elkaar omgaan? De geschiedenis is één lange aaneenschakeling van oorlog, geweld en bloedvergieten. Maar ik kan niks veranderen aan de brandhaarden in de wereld, ik ben maar een simpele mens. 


Ik focus liever op de kleine wereld rondom mij. In de jaren ’70 en ’80, die ik soms idealiseer, was ook niet alles peis en vree. Maar wat toen niet bestond was zinloos geweld, hulpverleners belagen, dingen kapotmaken voor de fun et cetera. Dat is een fenomeen van de laatste tien à vijftien jaar. Ik vind dat zeer kwalijk. Zoiets kan echt niet door de beugel. Ik ben een hevig voorstander van law and order en van enorm strenge straffen voor wie de boel verziekt. Als dat niet gebeurt, durven de brave burgers binnenkort geen bus of trein meer nemen, ’s avonds niet meer buiten komen, of zelfs overdag niet, wat nu al in bepaalde wijken het geval is.


Wie de problemen benoemt wordt nog altijd niet ernstig genomen. Willen we een combinatie van een Chinese Big Brother-samenleving en het Wilde Westen waar we willens nillens een geweer in huis moeten halen om ons veilig te voelen? Ik wil dat niet. Maar we gaan die richting uit omdat de mensheid voor een klein percentage uit tuig bestaat, dat geen normbesef heeft en dus voor niks of niemand respect heeft, alleen maar kwaad aanricht en nooit tot inkeer zal komen. Natuurlijk moeten mensen een tweede kans krijgen, maar voor mij staat het maatschappelijk belang voorop en moeten de ergste gevallen uit de samenleving verwijderd worden. Hoe dat concreet moet, dat is een taak voor de drie machten van dit land.  


Heeft de democratie gefaald? Neen, maar de problemen groeien haar boven het hoofd. Hebben we nood aan een sterke leider? Ja, maar alleen als het iemand is met het hart op de juiste plaats. Een soort Jezus-figuur. Vind die maar eens in deze tijden waarin mensen met een goede inborst als watjes worden aanzien. 


De maskers die de cover van je bundel sieren, doen me denken aan James Ensor. Ook de kunstschilder linkt maskers eerder aan het existentiële dan aan het carnavaleske. Welk masker zou jij opzetten, mocht je naar een gemaskerd bal gaan? En vanwaar de keuze? 


Iets vrolijk, zot, belachelijk. Iets waarmee ik mensen aan het lachen breng. Een katachtige misschien, want ik houd veel van katten, of een leeuw. Of neen, een dodo, het zieligste dier aller tijden. Kon niet vliegen, kon niet vechten, kon niet vluchten. 


De dodo liep argeloos met de glimlach op zijn snoet zijn uitroeiing tegemoet. Misschien is er dan wel iemand op dat gemaskerd bal die mij wijst op de parallel met de mensheid, en kan ik, na mij in het zweet te hebben gedanst in mijn dodopak, met die persoon een lekker diepzinnig gesprek voeren. En dan samen huilen, of lachen, of wat het meest waarschijnlijk is, de twee samen. 

 

Tot slot, naast dichter ben je ook schrijver en fotograaf. Welke artistieke projecten zitten in de pijplijn van Philip Hoorne? 


Ik zou graag een aantal prozateksten bundelen in boekvorm, of een lange tekst die ik ooit schreef bewerken tot een novelle of roman. Wat fotografie betreft, wil ik mijn beste foto’s ooit nog eens tentoonstellen. En op naar een negende dichtbundel zeker?


Bedankt voor dit gesprek, Philip! 


vragen: Antony Samson



gedichten bij het gesprek:







Philip Hoorne - Mens is de naam

€ 18,50

ISBN 978 94 93368 05 7

bottom of page