Ik loop tegen de wind in, zwart op het wit van de weide.
Boomkruinen deinen, sneeuw grijpt mijn voeten vast.
Woorden bevuilen mijn mond, botsen als in een flipperkast,
kraken tegen de wanden van een weerbarstig hoofd.
De ogen gesloten zie ik scheve huizen
waar ik mij aanwezig waan achter beroete ramen
met een lijf dat zoek is.
Jij komt bij me binnen nu de nacht alle kleuren verwijdert
en wij troosten ons, lichaam op lichaam
met een koord om de nek.
uit: Cascade - uitgeverij P
Comentários