De slag bij Aorta
Als ik zeg dat de dingen kloppen
heb ik mijn oor op hun borstkas
weten te leggen, val ik terug
op waar liederen vandaan komen
om te zingen moeten we lucht lossen
diepzeeduiken
we zijn uit de kluiten gewassen
walvissen geworden
om ons geluid samen
zo lang mogelijk uit te rekken
je strooit kiezels in de vijver
om de vissen nog een laatste
keer te zien
één hartslag
om te geloven
dat er leven in zit.
uit: Witte Dwergen
Een geestige titel nodigt uit, haalt de lezers binnen. Het is de vetgedrukte blikvanger, de vlag van het gedicht. De slag bij Aorta had net zo goed om een felbevochten stad kunnen gaan. Maar veldslagen worden op meer fronten gevoerd. In een lichaam bijvoorbeeld. Wie gaat niet vroeg of laat het gevecht aan met spieren, pezen en organen. Pijn schiet in de rug. Wie heeft nog nooit zijn eigen hormonen en klieren vervloekt? Gewrichten kunnnen je verraden en de hartaanval komt als een slotoffensief. Daarover zou het kunnen gaan als ik de titel apart neem.
De eerste regel ontkracht die veronderstelling. In een gedicht hangt alles aan alles vast. Het gaat over het lichaam van de dingen. Daarmee kan je vele kanten op. Het woord ding mag je gebruiken voor alles wat onmenselijk en ondierlijk is. We nemen het woord in de mond voor tastbare voorwerpen en abstracte begrippen. In die zin kan zelfs liefde een ding worden, een zaak van vitaal belang. Soms heeft een ding een triviale bijklank en wordt het als spotnaam gebruikt voor mensen. Maar in ruimere zin staat een ding zeker in de top tien van de meest onbestemde woorden. De dingen kloppen schrijft de dichter. Dat alles goed is zoals het is. De toestand van harmonie die we soms ervaren, dat alles klopt, een moment van inzicht. In die eerste strofe worden de dingen ook belichaamd. Ze hebben een borstkas en een hartslag. Misschien zelfs een ziel. In die toestand duikt hij onder en keert hij terug naar de oorsprong. Ik hoor een walvislied. Om te zingen moet lucht worden gelost. Op het eerste zicht een evidente waarneming. Zonder adem trillen je stembanden niet. Zingen kan je dan ook meteen uitsluiten.
Hier wordt onder water geademd. De evolutieleer is ondertussen algemeen bekend. Sommige gelovigen worstelen er nog mee maar het staat min of meer vast. Onze stamlijnen monden uit in de oceaan als een omgekeerde delta. Ooit ademden wij door kieuwen en bewogen we met vinnen door een ander element. In de derde strofe worden wij uit de kluiten gewassen walvissen. Nog een regel om even halt bij te houden. Uit de kluiten gewassen kan je dubbel begrijpen. Het betekent groot en stevig zijn. Twee eigenschappen die je deze zeezoogdieren kan toedichten. Als je het loskoppelt van de geijkte uitdrukking betekent het ook ‘iets reinigen dat we ontworteld hebben’. Daarom hou ik van taal. Omdat je met een regel in de meeste gevallen meerdere richtingen uit kan. De walvissen zingen en hun lied reikt zeemijlen ver. Die afstand maakt eenzaam. In een rekbaar lied schuilt een verlangen om die afstand te overbruggen. In de overgang naar dit beeld schakelen we over van de eerste persoon enkelvoud naar de eerste persoon meervoud.
‘Wij’ kan wijzen op een menigte, op iedereen maar ook op de meest intieme vorm van wij, een paar. Zingen wordt dan een baltsritueel. Dan wordt een jij afgesplitst van de wij. Drie persoonsvormen binnen één gedicht. De jij figuur strooit kiezels in de vijver om de vissen naar het oppervlak te jagen. Van de walvissen, zoogdieren, terug naar de vissen. Terug naar de oorsprong. Dat nog een laatste keer zien. Het slot kan ik moeilijker ontrafelen. Duurt het maar één hartslag, één moment om hen te zien opduiken? Waarschijnlijk is het gezegde ‘zo gezond als een vis’ ouder dan de industriële revolutie. Maar nog blijft die oude symboliek overeind, ook in stikstofrijke rivieren, in vervuilde zeeën waar de vissen komen bovendrijven om nooit meer onder te duiken. Vissen leven. In de taal leven ze. Kiezels in de vijver strooien, het oppervlak beroeren om het leven te bewijzen. Om er op slag weer in te geloven.
コメント