top of page
  • Foto van schrijverJan M Meier

botsende regels

interview


Roer in gesprek met Jan M Meier.


Over de rol van de kluizenaar, afstandelijke zorgen, kwantumfysica voor helderzienden, Proust in een praline, de warme noodzaak en zijn nieuwe bundel Verstrengelingen.


Ilja Leonard Pfeiffer schreef recent nog in zijn dagboek over de pandemie. Het virus maakt de wereld lelijk. De angst voor besmetting is van plexiglas. Hoe heb jij de voorbije golven ervaren?

Corona is een bedreiging voor zowat iedereen die niet meer jong en gezond is, dus ook voor mij. Meer voor mij, want ik ben een risicopatiënt en dat betekent extra beperkingen. De psychologische en sociale gevolgen blijven alsnog onderbelicht. Het dieptepunt is het politieke vertoon en vooral het onvermogen van de politiek om tijdige en doeltreffende beslissingen te nemen. Dat onvermogen is niet beperkt tot de pandemie.

Het hoogtepunt of althans het positieve aspect is te vinden in vele aangepaste vormen van creativiteit en solidariteit. Ik leef noodgedwongen nagenoeg als een kluizenaar. Dat heeft veel praktische en sociale nadelen, maar voor de poëzieproductie valt het best mee.

Is de pandemie een kans op verandering of een valkuil?

De pandemie dwingt ons opnieuw na te denken over de essentiële dingen, maar of daar op beleidsniveau veel van te merken zal zijn, betwijfel ik.

Wat verwacht je nog voor het komende jaar?

Een tijdelijke (vrees ik) terugkeer naar een min of meer normale toestand, rekening houdend met lessons learnt.

Nog enkele bundels, hoop ik. De zorgen om mijn gezondheid hou ik schrijvend op afstand.

Uit het gedicht 'nachtland' lichten we de volgende regels hij heeft een steen op de tong een vinger glijdt over nerven geeft klank aan de harde braille

Gaat dit over het gewicht van zwijgen? Naar welke nerven verwijs je hier?

Ik heb lang geleden ook wat aan literaire kritiek, recensies, etc. gedaan. Intussen heb ik daar doelbewust afstand van genomen. De vermenging van maker en werk vind ik problematisch. In de media komt nagenoeg uitsluitend de mens aan bod en verdwijnt de creatie uit het beeld.


Dat maakt biografieën over schrijvers ook zo tricky. Het kan voor mij als de biografie het werk zelf als centrale uitgangspunt neemt. Ik ben al lang van mening dat literatuur en poëzie in essentie voor zichzelf moeten spreken. Kortom: gedichten moeten gelezen, niet uitgelegd. Elke lezer maakt zijn eigen vertaling, interpretatie. En ik ben heel gelukkig als een lezer dingen leest waar ik zelf niet meteen aan heb gedacht. Een criticus is voor mij een deskundige lezer met (hopelijk) heel wat ervaring.

Ik probeer bij wijze van antwoord nu even de positie van een lezer in te nemen: één manier om die regels te lezen (zonder andere uit te sluiten): ‘tong’ kan een metafoor zijn voor de dichter, ‘steen’ voor het gedicht, maar inderdaad ook voor het pijnlijke gewicht van zwijgen, ‘vinger’ voor de dichter en elke lezer, ‘braille’ voor het op het eerste gezicht moeilijke leesbare vers en de moeilijkheid van communicatie in het algemeen, ‘nerven’ verwijzen naar de fossiele imprint die je soms op stenen vindt (heel vaak van bladeren overigens) en dus metaforisch naar de versregels, etc.

De betekenis van een eigen vers wordt ook voor mij soms maar helder na de formulering en kan ook wijzigen of verdiepen bij herlezing.

Oskar Pastior, een Roemeense dichter schreef een kort gedicht over de zwaartekracht, met als titel 'een prop veren' Er is geen steen die niet een prop wil zijn Er is geen prop die geen gedicht wil zijn. Er botsten twee veren. Toen was ik dood. Wat zou hij hiermee bedoeld hebben, denk je?

Vanuit mijn visie een moeilijke vraag. De enig zinnige vraag is wat de lezer ermee aan kan / wil. Wetende dat het vers over zwaartekracht gaat, ligt het voor de hand dat een steen liever een prop wil zijn: stenen wegen immers beduidend meer en vallen daardoor sneller en liggen dan veelal vast. Een prop kan meegenomen worden door de wind, bij een steen is dat uiterst zeldzaam.

Met mijn eigen versregels nog in mijn achterhoofd, ben ik geneigd zowel ‘steen’ als ‘prop (van veren)’ te lezen als metafoor voor poëzie: de prop bijvoorbeeld een (mislukt) gedicht (voor de dichter is elk gedicht een onvolkomen poging, een prop), de veren de (min of meer geslaagde) regels, verzen. Veren zijn bedoeld om te vliegen, als ze botsen stort de vogel (dichter) neer. Botsende regels zijn een goede manier om een gedicht af te sluiten (dood te maken). Regels kunnen ook zo botsen dat de lezer ontregeld / ‘dood’ achterblijft.

Overigens hebben veren nog een evolutionaire functie: pronken, behagen en dat willen versregels vaak ook.

Ervaar je schrijven als een genot of eerder een soort noodzaak? Heb je een methode?


Een noodzaak, geen methode behalve pen of potlood in de hand, muze eerst erna het zweet, net zo voor buik en hoofd, als het lukt zeker ook een vorm van genot.


Hoe bouw je een gedicht op?


Ik bouw eigenlijk geen gedicht op, het gedicht bouwt zichzelf op via mij. Heel artisanaal, in een schrift, in elk geval op papier. In tweede, derde, etc. instantie morrel ik nog wel eens aan het resultaat. Het begint bij het intikken van het gedicht, met de eerste terloopse wijzigingen. Later meer systematisch, dat resulteert af en toe in verschuivingen in en tussen gedichten. Voor mezelf is de bundel het bouwwerk. Ik hou van bundels die meer zijn dan een min of meer veredelde bloemlezing uit eigen werk.


Hans Magnus Enzensberger schreef Lees geen oden, mijn zoon, lees de dienstregelingen: die zijn secuurder. Rol de zeekaarten op voor het te laat is. Wees waakzaam, zing niet. Wat zou jouw antwoord zijn op deze vaderlijke goede raad.

Poëzie draait vooral om vragen en niet zozeer om antwoorden. Evenmin om de dichter als persoon, zoals ik al duidelijk maakte. Gedichten zijn geen traktaten of manifesten, maar mogen de lezer toch ook inhoudelijk uitdagen. In een goed gedicht staat er altijd meer dan er staat (maar zeker geen dienstregeling), ook meer dan wat de auteur zich realiseert. Een schrijver is er zich veelal van bewust dat er een hele literaire geschiedenis meeklinkt in wat je ook probeert te schrijven, maar wat er precies meeklinkt heeft vooral met de lezer en zijn achtergrond te maken. Literaire creatie is in zekere zin een continue duobaan. Zingen mag, al doe ik dat om de omgeving te sparen vooral in mijn hoofd.

Milan Rufus, een Slowaakse dichter omschrijft een gedicht als 'Het op tafel leggen als brood of water. Of als zout tussen twee vingers.' Is poëzie voor jou ook een broodnodige smaakmaker?

Ja en nu veel meer dan voorheen een noodzaak, ik schrijf me elke dag een nieuwe dag. Een motto voor mij, streefdoel meer dan realiteit, geef ik toe.

Uit het gedicht reboot

hij wil ballast uit zijn hersenen wissen zoals je een harde schijf opschoont Welke ballast wil jij zoal wissen?

Ballast is alles wat leven en schrijven in de weg staat. Nu ik niet meer werk is het gros van die ballast gelukkig weggevallen.


Wat ik wil, staat in het gedicht zelf:

een reboot zonder gegevensverlies /

met de denkkracht van een zeventienjarige

de kennis van een man van zevenenzestig

helder zien in de kwantumfysica


Zoals met meer dingen in poëzie, streeft de schrijver een onhaalbaar doel na. Dat mag hem niet afremmen. Streven is leven.

Kan je een gedicht noemen dat je overal meedraagt? Of een dichter die je omver blaast?

Nee, ik heb van nature al een groot talent tot vergeten en ik bekijk dit nadeel positief [lacht], het maakt het schrijven een stuk makkelijker. Er zijn uiteraard wel gedichten of regels die me ‘omver blazen’, maar die verdring ik zo snel mogelijk. De grote voorbeelden verlammen. Ik heb veel poëzie maar lees weinig, dat lijkt paradoxaal, maar ik snuif er dikwijls op goed geluk even aan. Soms word ik door een enkel woord of metafoor getriggerd en ga ik zelf aan de slag. Het resultaat heeft zo goed als altijd helemaal niets te maken met de trigger.

Ik herinner me wel dat ik ooit behoorlijk gegrepen was door de poëzie van T.S. Eliot en een schitterende tussenzin als: ‘In the room the women come and go / Talking of Michelangelo’ (The love song of J. Alfred Prufrock).

Wat houdt jou buiten de poëzie zoal bezig?

Veel. Ik heb altijd een brede interesse gehad. Ik heb veel van & over wetenschap en filosofie gelezen en hou van de combinatie – wetenschapsfilosofie. In het algemeen lees ik meer non-fictie dan fictie.

Ik hou van beeldende kunst (tentoonstellingen waar ik soms iets kocht) en muziek (concerten) in vele vormen. Ik heb zelf het initiatief genomen om voor mijn twee recente bundels samen te werken met beginnende of weinig bekende kunstenaars. Ik ben blij met het resultaat en zal dat voor de volgende bundels opnieuw (proberen te) doen. Stel. Morgen voorspelt de weerman de zondvloed in het journaal. De ark ligt klaar voor vertrek en de kapitein trappelt van ongeduld. Je mag de koffer in 10 minuten pakken. Wat neem je mee?

Ik weet niet zeker of ik mee wil gaan met enige vloed, maar ik geef wel een stickje mee met mijn poëzie [glimlacht].

*

Wat ligt er nog voor de boeg en wat staat er hoog op de verlanglijst?

Ik heb drie bundels liggen (bestanden en een nog ongeordend stapeltje papier) in diverse stadia van opbouw en afwerking. Hopelijk kan de eerste en verst gevorderde nog dit najaar verschijnen en voorgesteld worden. Die bundel heet Schetsboek en is ontstaan uit een al maar groeiende cyclus in Verstrengelingen waaraan ik al langer werk en waaruit mijn gedichten in roer.land komen. Die laatste zou dan de daarop volgende bundel worden. De titel van de eerste bundel zegt meteen iets over de gedichten zelf. Het zijn vaak korte badinerende verzen met een licht ironische en soms filosofische toets, uitlopend in iets als een pointe: alsof je Proust in een praline proeft.

Mijn verlanglijstje is beperkt, het gewone leven in aangenaam gezelschap, heel geregeld een gedicht en over vijf jaar een drietal bundels op de poëzieplank.

* Bedankt en nog veel succes met je volgende bundel.


graag gedaan!


Interview: Wim Vandeleene

 

gedichten


bottom of page