top of page

graven naar China

Digging for China Richard Wilbur

"Far enough down is China," somebody said. "Dig deep enough and you might see the sky As clear as at the bottom of a well. Except it would be real--a different sky. Then you could burrow down until you came To China! Oh, it's nothing like New Jersey. There's people, trees, and houses, and all that, But much, much different. Nothing looks the same." I went and got the trowel out of the shed And sweated like a coolie all that morning, Digging a hole beside the licac-bush, Down on my hands and knees. It was a sort Of praying, I suspect. I watched my hand Dig deep and darker, and I tried and tried To dream a place where nothing was the same. The trowel never did break through to blue. Before the dream could weary of itself My eyes were tired of looking into darkness, My sunbaked head of hanging down a hole. I stood up in a place I had forgotten, Blinking and staggering while the earth went round And showed me silver barns, the fields dozing In palls of brightness, patens growing and gone In the tides of leaves, and the whole sky china blue. Until I got my balance back again All that I saw was China, China, China.


Graven naar China


'Helemaal diep daar beneden ligt China,' zei iemand.

'Graaf diep genoeg en je krijgt de hemel te zien,

Net zo helder als op de bodem van een put.

Behalve dan dat zij echt zou zijn- een andere hemel.

Dan zou je door kunnen wroeten tot je uitkwam

In China! O, het lijkt in niets op New Jersey.

Er zijn mensen, bomen, huizen, al dat soort dingen,

Maar heel, heel anders. Niets lijkt hetzelfde.'


Ik haalde de schop uit het schuurtje en

Zweette heel die morgen als een koelie

Terwijl ik op handen en voeten een gat groef

Naast de seringenstruik. Het was een soort bidden, vermoed ik.

Ik keek hoe mijn hand diep

En steeds donkerder groef en probeerde uit alle macht

Een plek te dromen waar niets hetzelfde was.

De schop stootte nooit en te nimmer op blauw.


Voordat de droom zich doodvervelen kon

Raakten mijn ogen vermoeid van het donker

En mijn zonverbrande hoofd van het hangen in een gat.

Ik kwam overeind op een plek die ik was vergeten,

Knipperend en wankelend, terwijl de aarde draaide

En mij zilveren schuren toonde, akkers die doezelden

In sluiers van licht, patenen opdoemend en weer verdwijnend

In het getij van bladeren en de hele hemel chinezerig blauw.

Totdat ik mijn evenwicht hervonden had

Was alles wat ik zag, China, China, China.


vertaling - J Bernlef




Op een goede dag neem je een schop en graaf je een gang naar de andere kant van deze aardbol. De hemel ligt op de bodem van de put. Niet de echte hemel maar een andere. De werkelijkheid wordt vaak vervalst. Graaf diep en je komt uit in China, voor de Amerikaanse dichter Richard Wilbur dan toch. Wie in Wuustwezel of Poelkapelle graaft, komt uit in de buurt van Nieuw-Zeeland, in de Stille Oceaan. De coördinaten doen er weinig toe, de naam van het land evenmin. Het kon net zo goed over Madagaskar gaan of enig ander (ei)land dat vanuit dit of dat oogpunt totaal anders is. Van New York naar Shanghai gaapt een kloof van minstens vijftien uur in vrije vogelvlucht, voor wie de afstand met een Boeing 747 overbrugt. Hier kiest de dichter voor de moeilijkere weg. Graven, van hier naar daar, van echt naar beter, van werkelijk naar bovenwerkelijk. Die weg gaat niet over de Nieuwe Zijderoute. De afstand tussen de Amerikaanse droom en het 'visioen' van Xi Jin Ping is onmeetbaar. Het enige raakpunt tussen beide landen zijn de sterren op hun vlag. Verder vind je ook daar mensen bomen huizen. Dat soort dingen, een vage verzameling. Alles waar je ‘soort’ voor plaatst, wordt een variant. Als je 'boom' zegt, denkt de heer X aan een bonsai en mevrouw Y aan een sequoia. Dat geldt ook voor mensen en hun huizen. De dichter somt ze op en laat hen onbepaald. Drie universele dingen. Het klinkt wat triviaal in dit gedicht. ‘O ja dat vergat ik nog te vermelden, mensen en bomen en huizen heb je ook in dat andere land.' Behalve op poolijs en in woestijnzand komen ze minder voor maar mensen en bomen vind je quasi overal. En toch kan hij niet genoeg benadrukken hoe anders China is.


Naast de seringen - een struik die hemels ruikt - graaf je een gat terwijl je moeizaam droomt van die plek waar niets hetzelfde is. Misschien is dat wel de utopie in dit gedicht, de idee dat elders anders is. Om die andere kant te bereiken moet je voorbij regenwormen, mollen, modder, mineralen, ertsen en naarmate je dieper in de mantel dringt, bereik je het vuur. Je komt er nooit doorheen. Alles behalve blauw. De aarde is donker als een maanloze nacht. Hoe dieper je graaft, hoe verder je verwijderd raakt van de echte hemel, niet de andere. De ogen van de delver raken vermoeid en hij hangt ondersteboven in een gat om de droom te ontginnen. De graafwerken worden een ritueel, een soort bidden. Hij graaft zich in het zweet maar dieper dan je uithoudingsvermogen kan je niet. Je komt weer overeind op dezelfde plek die nu anders lijkt. Het maakt een verschil. Dat je die andere kant in deze aarde zocht, zorgt er voor dat je het vertrouwde biotoop nu door een andere bril ziet. Sterker nog, je ziet alles wat je aan die tweede plek verbond, zilveren schuren, akkers die doezelen in sluiers van licht, maar ook patenen, een heilig woord uit de vorige eeuw, de schalen waarop de hostie wordt gelegd. Die hemelse plek is gezegend en broodnodig. Hij beschrijft alles wat hij zich verbeeld had, een chinezerig blauwe hemel, de opkomst en ondergang van het bladgroen, hier, op de plek waar hij de schop voor het eerst in de grond stak. Verder moet je het niet zoeken.


Wim Vandeleene



 


Richard Purdy Wilbur (New York, 1 maart1921Belmont, 14 oktober2017) was een Amerikaans dichter en vertaler. Hij won twee keer de Pulitzerprijs voor poëzie, in 1957 en 1989. In 1987-1988 was hij de United States Poet Laureate.


Wilbur studeerde in 1942 af aan Amherst College in Massachusetts, diende vervolgens tussen 1943 en 1945 in het Amerikaanse leger, en volgde daarna nog studies aan de Harvard-universiteit. Vervolgens zou hij decennialang Engelse literatuur doceren aan verschillende Amerikaanse universiteiten, de langste tijd op Smith College te Northampton.


Wilbur debuteerde als dichter in 1947 met de bundel The Beautiful Changes, and Other Poems en brak in 1950 door met Ceremony, and Other Poems. Met dit vroege werk zette hij meteen de toon voor zijn verdere oeuvre. Hij werd beïnvloed door T.S. Eliot en wordt gerekend tot de stroming van het nieuw formalisme. Wilburs stijl is streng en beheerst, elegant en muzikaal. Hij is sterk gericht op de schoonheid der dingen die hij luchtig en soms met lichte humor beschrijft, zonder sentimentaliteit. Er werd hem wel een zeker traditionalisme verweten, maar dat verhinderde niet dat hij uitgroeide tot een van de populairste Amerikaanse dichters van na de Tweede Wereldoorlog. In 1956 won hij de Pulitzerprijs voor poëzie en National Book Award met zijn bundel Things of This World. In 1989 keeg hij andermaal de Pulitzerprijs voor New and Collected Poems. Componist William Schuman zette in 1985 onder de titel On freedom's ground een vijftal van zijn teksten op muziek, ter gelegenheid van de viering honderd jaar vrijheidsbeeld. In 1987-1988 was hij de United States Poet Laureate.


Wilbur vertaalde ook veel klassieke Franse literatuur naar het Engels, onder meer van Molière, Jean Racine, Gérard de Nerval, Paul Valéry en Charles Baudelaire. Hij overleed in 2017 in een verpleeghuis te Belmont, Massachusetts, 96 jaar oud.





bottom of page