Ik heb de vaat nog met de hand gedaan. Ieder bord
werd in een teiltje afgewassen, nagespoeld en met
een doek gewreven voor het in de kast verdween.
Het gaf servies een kwetsbaarheid van porselein,
van schelpen, van hortensia’s, van klusgeluiden,
kinderstemmen in de verten, perspectief in het
verschiet. Met zo’n vaatwasser heb je dat niet.
Paul Bezembinder
De bundel Duizelingen van Paul Bezembinder, die in 2022 werd uitgegeven door Uitgeverij Leeuwenhof, bevat gedichten en kwatrijnen, best wel aardig verwoord allemaal. Ik heb het boek graag gelezen.
Ik vind zijn leeftijd niet meteen terug, maar ik schat Bezembinder iets ouder of jonger dan mezelf. We zijn dus allebei een eind verder verwijderd van onze wieg dan van het eventueel nakende verpleeghuis. Niet dat ik me kan voorstellen daar ooit terecht te komen, maar het zou fraai zijn, als het ooit dan toch gebeurt, dat de vaat er nog manueel wordt verricht en niet door zo’n helse machine.
Ik ben overigens een expert in de handmatige vaat, het afdrogen vooral, wat de dichter omschrijft als ‘met een doek gewreven’. Ons gezin heeft nooit een vaatwasser in huis gehad en kijk, we leven nog. Van een naspoelarm of een bordenwrijfschouder heb ik geen last, zelfs dat niet.
Het woord ‘nog’ in de openingsregel wijst erop dat de handmatige vaat zo goed als helemaal verdwenen is. Goed dat de dichter beschrijft hoe dat precies in zijn werk ging toen het nog in een teiltje moest. Voor dat teiltje ben zelfs ik te jong. De spoelbak met stop of met zo’n inox koker die je op de afvoer moest zetten, bestond al in mijn jeugdjaren.
Gek eigenlijk dat de dichter zo’n eenvoudige handeling registreert om ze als het ware voor het nageslacht te bewaren. Poëzie als museum. Ik kan me voorstellen dat heel wat kids verschrikt uitroepen: ‘Wat! De vaat in een teiltje? Spoelen en wrijven? Echt, joh?’
Een gesprek is het niet, eerder een monoloog, maar ik zie de luisteraar in dit tafereel scherp voor me. Zo’n jongen zonder diploma of van allochtone origine. Een goeie jongen of een vat vol haat – een vaat vol haat –, dat kan tegenwoordig alle kanten uit, je weet het niet, die in de monoloog van degene die hem aanspreekt vanaf het woord ‘kwetsbaarheid’ helemaal tureluut slaat. Wazeggienouman?
Dus toch een gesprek, met als derde protagonist die vaatwasser. Ik weet niet of op het moment van het gesprek de vaatwasser in functie is. De oude nostalgicus zegt niets over het lawaai. Volgens mij moet het wasprogramma hier nog in werking worden gesteld, of is het net beëindigd. Want hoe kan je wegdromen bij vervlogen vaat als dat ding aan staat.
Samen de vaat doen wordt wel eens voorgesteld als een romantisch dingetje. Maar dat is hier niet het voornaamste. Het gaat over het zich bewust zijn van de handeling. Dat je zo’n bord waaruit je net at voorzichtig schoonmaakt en met liefde wegzet voor de volgende maaltijd. De vaat met de hand doen is een ode aan het leven.
De manuele vaat staat hier model voor een boel andere zaken zoals daar zijn wasgoed drogen aan de wasdraad in de tuin (in plaats van in de droogkast), het harken van bladeren (in plaats van blaas- of zuigherrie), het snijden van aardappelen tot frieten (in plaats van kant en klaar uit de diepvries) enzovoort enzovoort. Simpele handenarbeidjes, waar je je hoofd bij moest houden en die eigenlijk best wel leuk om doen waren, terwijl tegenwoordig heel wat jonge gezinnen al die huis-, tuin- en keukendingetjes als tijdverlies beschouwen. Of erger nog, te min, verkwiste tijd.
De spreker is nogal poëtisch aangelegd, want het servies met de hand afwassen en afdrogen gaf het een kwetsbaarheid, en dan noemt hij een aantal dingen op die net zo kwetsbaar zijn. Porselein ligt voor de hand. Schelpen ook, daar breekt als je niet voorzichtig bent al gauw een stukje van af. Hortensia’s zijn kwetsbaar tijdens hittegolven en droge perioden.
Maar ook geluiden zijn kwetsbaar. Klusgeluiden. Van die stille waar paradoxaal de rust van afstraalt, wie hoort ze nog? Een hamer die met een zacht tikkie op een tegelvloer wordt neergelegd, het gewriemel van een hand in een alaambak op zoek naar het passende plugje of vijsje, dat soort werk.
Kinderstemmen in de verte, als die niet kwetsbaar zijn, wat dan wel? Wie zijn ze, de kinderen die aan die stemmen vasthangen? Waarom verheft dat ene kind zijn stem? En is daar iemand aan het huilen? Vroeger kon je zo’n stemmen van heel ver horen, over de weilanden, akkers en dijken heen, alsof het geluiden uit een andere wereld waren. In de moderne tijd geraakte alles overstemd door geraas, gedreun, gedaver en gedonder.
De vreemde eend in de kwetsbare bijt is het perspectief in het verschiet. Ik ga ervanuit dat hier met perspectief de toekomst wordt bedoeld. In het verschiet. De toekomst die om de hoek loert. Was die dan kwetsbaar vroeger? Meer dan nu?
Ik, als lezer, kan met dat perspectief in het verschiet vele kanten uit. Heeft de spreker het hier over zijn eigen perspectief dat niet verder reikt dan het verpleeghuis? Blikt hij achteruit? Richt hij zich tot het laad-in-druk-op-de-knop-en-laad-uit-vaatwasjoch? Wat ga je doen met je leven, jongen? Of meisje?
We hebben allemaal een geboortedatum en een sterfdatum. Alleen in de film Le Tout Nouveau Testament kenden mensen die laatste. In het echte leven zijn we gelukkig onwetend van wanneer we het tijdelijke voor het eeuwige verwisselen. Misschien is dat wel het mooiste perspectief, het eeuwige onbekende met wie weet op de achtergrond af en toe een muziekje van servies dat zachtjes in een teiltje wordt ondergedompeld.
Dat was heel veel over de inhoud. De vorm? De klank? Het gedicht ziet eruit als een lapje proza. Op het einde zitten een aantal mooie rijmwoorden met een ie-klank. Is dit grootse poëzie? Neen, maar dat hoeft soms niet. Sympathiek en, wat ik al zei, goed geschreven. Ik heb Duizelingen zonder tegenzin helemaal uitgelezen. Dat lijkt een flauw positief oordeel, maar dat is het niet. Op mijn leeftijd doet een mens liever geen dingen meer met tegenzin en al zeker niet zich door een dichtbundel worstelen.
Comentarios