Zeepaardjesembryo
Rinske Kegel
Jouw manier van vertrekken zag ik als oponthoud
maar nu je echt weg bent zie ik het als willen blijven
als je me vasthield wilde je me ook bezitten
en als je me bezat wilde je me bewaren voor later
ergens in je verwachtingen lag ik opgekruld
als een zeepaardjesembryo maar groeide niet
Onze allereerste nachten samen was op een Waddeneiland
we waren eb en vloed we hadden geen verleden geen later
nergens een teken van duisternis al was het donker
en mistig, de nacht een baarmoederwand
waar het licht van de sterren doorheen kwam
sijpelend traag
uit: Als het maar een vacht heeft - uitgeverij De Zeef
Zeepaardjes zijn monogame wezens. Hun naam verwijst naar een zeemonster, de Hippocampus. Ze staan bekend om hun vorm. Met gekrulde straat grijpen ze zich vast aan zeegras, wieren en koraal. Hun voortplanting wekt verwondering. De ontwikkeling van de eieren gebeurt in een broedbuidel op de buik van de mannetjes. Voor de paring wordt uitgebreid gedanst en veranderen ze van kleur. De staarten van het koppel raken verstrengeld, zij brengt de eicellen in zijn buidel waarna hij ze bevrucht. Hij draagt ze tot ze groot genoeg zijn waarna ze vrij kunnen rond zwemmen. Elk embryo hecht zich aan de wanden van de buidel. In het rijk van de Hippocampus worden de rollen omgekeerd, de vrouwtjes wedijveren om de gunst van de mannetjes.
Rinske kegel maakt er een metafoor van. Zij ligt opgekruld in zijn verwachtingen. Maar ze groeit er niet van. Zijn vertrek was in haar ogen een oponthoud. Nu hij weg was wordt het een vorm van blijven. Willen blijven. Willen bezitten. Willen bewaren. Of niet langer willen in dit geval want het gedicht speelt zich af in het verleden. Hij wou veel. Dan herinnert ze zich de eerste nachten op een Waddeneiland. Tijdloze nachten zonder tij, nachten, duister als een baarmoederwand waar het licht van sterren doorheen kwam. Vergane hoop. Het soort licht dat jaren reist, afkomstig van een ver lichaam, waarvan we vermoeden dat het ondertussen al gedoofd is.
Wim Vandeleene