fragment
IV
bomen werpen hun vruchten af als onvoorspelbare moeders
en wij benijden hen voor het verlies aan gewicht
wij snijden onze namen in hun schors opdat we zouden blijven duren
in het ongewisse van wat er van het duren wordt
het verkleuren, het verdorren, het langzaam uit elkaar groeien
jaar na jaar leggen wij ringen als geloften af
halen onze armen uit elkaar, ontbotten in vingers in loof in sintels licht
geven namen aan wat geen naam heeft, vertrouwen ons toe aan wat hier en onomkeerbaar is
spalken onze vleugels, zo precies en nauwgezet dat wij nooit meer zullen vliegen
ons louter hullen in dit skelet van woud
laten op goed geluk onze beenderen vallen als de stengels van een duizendblad
goed wetende dat de lijnen duiden op een lot of een plot dat alleen in onze handen ligt besloten
de mijne zien eruit als prikkeldraad – komt slechts voor bij nerveuze types en op slag word ik nerveus
geef mij over aan cirkelredeneringen hoewel geen cirkels mijn handen kunnen boeien
prevel Pfeijffer: ik ben een mens ik heb geen naam dan alle namen die mij heten
ik ben het blad van een boom dat zijn kruin is vergeten
uit het openingsgedicht van de nieuwe bundel: 'bomen zwerven niet'
Comments