Lars Gustafsson
Onder het zichtbare schrift van zijwegen,
grintwegen, boerenwegen, met in het midden
een kam van gras tussen diepe wielsporen,
verborgen onder stapels gekapt rijshout,
nog duidelijk in het kapotgedroogde mos,
loopt een ander schrift: de oude voetpaden.
Ze lopen van meer tot meer, van dal
tot dal. Soms slijten ze uit,
worden heel duidelijk zichtbaar en grote bruggen
van Middeleeuwse stenen dragen hen over zwarte beken,
soms raken zij verdoold over kale platte stenen,
in moerasgebieden raak je ze gemakkelijk kwijt, zo
ongemerkt dat ze er het ene ogenblik zijn,
het andere niet. Er is een vervolg,
er is altijd een vervolg, als je maar
zoekt, deze paden zijn koppig,
ze weten wat ze willen en aan kennis
paren zij een aanzienlijke listigheid.
Jij loopt naar het oosten, het kompas wijst halsstarrig naar het oosten,
het voetpad volgt trouw het kompas, als een streep,
alles is in orde, dan buigt het pad naar het noorden.
In het noorden is niets. Wat wil het pad nu?
Al snel komen we bij een reusachtig moeras, en het pad wist dat.
Het voert ons eromheen, met de zekerheid van iemand
die het vaker heeft meegemaakt. Het weet waar het moeras ligt,
het weet waar de berg al te steil wordt, het weet
wat degene overkomt die noordwaarts in plaats van
zuidwaarts rond het meer gaat. Het heeft dat alles
zovele keren eerder gedaan. Dat nu juist betekent het
een voetpad te zijn. Dat het eerder is gedaan.
Wie vormden het pad? Kolenbranders, vissers,
houtsprokkelende vrouwen met magere armen?
De vogelvrijen, schuw en grijs als het mos,
nog in hun dromen met het bloed van de broedermoord
aan hun handen. Herfstjagers in het spoor van
trouwe jachthonden met vorsthelder geblaf?
Allen en niemand. Wij maken het tezamen,
ook jij, op een winderige dag, wanneer het
vroeg of laat is op aarde:
wij schrijven de paden, en de paden blijven bestaan,
en de paden zijn verstandiger dan wij
en weten al datgene wat wij wilden weten.
Vertaling: J Bernlef
Västmanland ligt in het midden van Zweden, nabij een meer. Lars Gustafsson kent dit gebied als zijn broekzak met alle details die hem lief zijn. De wegen worden opgedeeld in zijwegen, grintwegen en boerenwegen die hun eigen verhalen schrijven. Tussen diepe wielsporen de kam van gras. Hij schetst hier geen Vlaams wegennetwerk. De dichter voert ons mee naar oude paden langs meren en dalen. Sommige paden liggen verborgen onder gedroogd mos en rijshout. De uitgesleten paden zijn zichtbaar. Lars vestigt onze aandacht op die laatste soort, de betreden paden die over middeleeuwse bruggen gaan, over donkere stenen, paden op de dool. Aan het moeras raak je ze kwijt, nog voor je het merkt. De grote verdwijntruc, van het ene moment op het andere duiken ze onder. Maar geen nood want de paden worden vervolgd, als je maar blijft zoeken. Koppige en listige paden, noemt hij hen. Paden met een wil en kennis, geput uit ervaring. Je hoort wel eens dat het gedicht slimmer is dan de dichter maar hier zijn het de paden die de wandelaar overtreffen. Hij klampt zich vast aan zijn kompas, wil in vogelvlucht stappen, maar de paden weten beter, ze wijken af omdat ze weten 'wat verderop ligt het moeras waar je omheen moet'. Het pad voorspelt de hindernis en leid je de berg op, door onherbergzame streken. De ervaring van vissers en kolenbranders, van vogelvrijen en herfstjagers heeft het pad uitgesleten. Dan spreekt de dichter de lezer aan. Ook jij speelt een rol in dit verhaal. Het pad is gevormd door allen en niemand. Wat een krachtig inzicht, dat paden bewandelen een vorm van schrijven is en elke stap een (voor)teken. Het landschap, een blad. Hoe knap de dichter deze ballade afrondt. Wees niet eigenwijs reizigers, luister naar de paden want zij zijn ons voor, ze weten al wat wij eerder wouden weten.