ze woont ver van huis in de flat van een bestuurlijk lichaam
dat ergens onzichtbaar boven haar hoofd cirkelt en log beslist
waar zij die week slapen mag in deze betonnen stad
waar de talen met elkaar vechten op een vol perron
zoals de mensen in haar land met messen van op zolder
ze slaat de bladzijden om van een gevonden boek
geel leesvoer voor onder de lakens
de vingerafdruk van een ander heeft haar nooit gestoord
bij telefoonlicht vult ze witregels met betekenis
de woorden met klinkers die niet rijmen
ze houdt niet van blinde vlekken
of van de schemer in haar kamer
ze streelt de hoekige architectuur van een onbekende
beduimelde taal, een bladwijzer gevouwen uit een reclamefolder
houdt de wacht bij het laatste woord
om morgen verder te gaan waar de verbeelding
uit de nachttrein stapt
in de hoek van de kamer lacht Baba Jaga
haar ijzeren tanden bloot