Daar zit je dan in kamerjas een lange dag
te staren aan het raam, uitgebrand de schade
te verhalen: de kaalslag gecamoufleerd met
slappe was. Al te vaak was je gelaakt als man
van als, gevallen door de mand die er niet was.
En dat knaagt maar aan je kas, dat vraagt je gestaag
of de lat te laag lag, de klank vals was of zwaar,
je pak altijd een last – vandaar de kamerjas.
Daar zit je dan, gewraakt als man van was.
Langer staren naar de rand en je valt
er af. Was het dat dan? Of was je af
en maak je dactylus van kamerjas?