Waarom wil ik altijd alles lezen?
Ik kom overal te laat
Op dit uur is het strand godvergeten
maar ik kan de verhalen
die om mijn voeten spelen
niet negeren
Ik woel – misschien te gretig – door het gruis
voel hoe kleine vingers de mijne omklemmen
Even later klimt het langs mijn handrug omhoog –
het kind dat in bed lag met liefde en dood
Ik stop het in mijn jaszak, neem het mee naar huis
Waarom ga ik op elk voorstel in?
Geef me klei en ik boetseer een golem
de zoveelste vondeling naar mijn beeld
Maar dit kind...
dit kind draagt alles in zich
Het werd geboren onder gespleten hemel
Het is moe, heeft felle ogen, valt niet samen
en het weet niet naar welke kant gedraaid
Ik begin met voorzichtig masseren
Kneed de schouders wat zachter
Neem het grove, Griekse weg
Een zuchtje wind door de neus, meer lijkt niet nodig
In de kleine borstkas rolt taal af en aan
We schrijven – en er is niets meer waardevol
We schrijven – en het is water naar de zee
Steeds weer schrijven we
dezelfde vraag naar boven
Wie weet ooit naar welke kant gedraaid?
uit de reeks: Gruis