Philippe Cailliau

Omtrek van water

Bijgewerkt: 6 apr 2021

Roer in gesprek met Philippe Cailliau

Over de sidderaal en de waterslang, het geloof in Vrij Onderzoek en de zoektocht naar houvast,

de cadans van denderende transportwagons, de haven als baarmoeder, de rol van de sjamaan

en de klanklijnen onder de oppervlakte.

Alles begint bij het water is de titel van het openingsgedicht in jouw bundel ‘Omtrek van water’. Een fragment.

Zo is de sidderaal, de waterslang,

zo is het jaar, zo lijkt het leed: een beet

voor elk, wat koorts en wat geduld.

Het neuriën van moeders die de genen

laten spreken: zij zijn, als ik, een rib.

Niets komt terug en alles blijft.

Het deed me denken aan de rib van Adam, waaruit volgens Genesis de vrouw is geschapen.

Die “rib” is slechts een speelse verwijzing naar Genesis. Er staat in het gedicht dat iedereen een rib is van een ander. Ook de man is een rib. Van wie? Van een ander mens, dus. Beschouw dat beeld maar als een metafoor.

Ik ben niet gelovig, niet orthodox. Ik zal me gemakshalve atheïst noemen. Ik vind de creationistische overtuiging in de 21ste eeuw een gevaarlijk anachronisme. Ik respecteer de wetenschap en de feiten, niet het minst wat de oorsprong van het leven betreft. De idee van een goddelijke schepper is me vreemd. Ik ben als VUB-afgestudeerde in alle opzichten een aanhanger van het Vrij Onderzoek.

Niets komt terug en alles blijft. Dat brengt ons bij het gedicht ‘alles blijft’

van Gerrit Komrij dat ongeveer hetzelfde zegt met andere woorden.

Daar stond een muur die ik heb aangeraakt.

De muur werd afgebroken. Van het puin

werd verderop een fundament gemaakt.

Ik plantte een fruitboom in mijn oude tuin.

Die werd geasfalteerd. Vijf meter diep

Houdt zich een wortelstronk nog grommend koest.

Vijf eeuwen lang desnoods. De Spaanse griep

landt ooit op Mars omdat ik heb gehoest.

Is het leven een kringloop? Is alles met alles verbonden?

Alles is (of alles lijkt) met elkaar verbonden, en toch staan veel dingen los van elkaar. Of het leven een kringloop is? Het heeft er misschien de schijn van, maar het leven beschouwen als een kringloop, een cirkelgang zonder meer, zou wel een simpele visie zijn. Voor mij is het allemaal (het leven, het bestaan, dus) een chaos, een zoeken naar verbanden - die er niet overal zijn – in een warboel van al of niet vermeende toevalligheden. Alles is twijfel, alles is schijn. Er staat niet wat er staat. Het is niet wat het is. De houvast is veelal zoek.

Schrijven is voor mij orde scheppen in mijn chaos. Woorden met elkaar verbinden betekent interpretatiemogelijkheden en nieuwe betekenissen creëren. Hoe de lezer mijn gedichten interpreteert en aanvoelt, is zijn zaak: ik leg geen enkele dwang op. Een poëzielezer is vrij te lezen wat hij bij het lezen denkt, voelt, ziet, hoort, aanvoelt …

Je maakt van de haven een wezen dat zich een weg naar binnen vreet, zichzelf uitholt.

Transportwagons denderen, alsof ze klappertanden. Dat beeld boezemt angst in.

Het deed me een moment denken aan de oorlog.

Vaak zijn bepaalde versregels het resultaat van experimenteren met woorden en van associatief denken

en schrijven. Ik geloof dat de beelden waarvan sprake daar een resultaat van zijn. Ik bestudeer al jaren

de wereldoorlogen, maar ze spelen in dit gedicht geen noemenswaardige rol (elders in de bundel doen ze dat wél). De lezer mag hier het beeld van die denderende transportwagons natuurlijk in verband brengen met de Holocaust. De versregels in dit gedicht (en in veel andere gedichten) geven trouwens de cadans van het denderen weer. Ik werk heel hard aan ritme, cadans, klemtoon, aan het auditieve aspect van mijn poëzie.

Ik zal het metrum in een versregel of strofe nooit uit het oog verliezen.

Wat betekent de haven voor u?

Ik heb een speciale band met het wezen van de haven. Haven impliceert water. Een haven is een baarmoeder, een schuil- en rustplaats, een verbindingspunt tussen land en water, een haven betekent aankomst, vertrek, vernieuwing, afscheid. Ze is eten, ze is drinken. De haven is het symbool van leven, ik vertel niets nieuws.

Water en havens zijn existentiële fenomenen. Vuur en aarde hebben voor mij niet het filosofische gewicht dat water, de moeder bij uitstek, heeft.

We mogen niet vergeten dat de mens voor 55 tot 60 % uit water bestaat. Als idee kan dat tellen.

Water met een “omtrek” errond is dus in grote mate een mens. En een haven. Water an sich heeft eigenlijk geen omtrek, maar in de poëzie heeft het dat wel.

Uiteindelijk wordt alles lichte as.

Begint hier water, eindigt land.

Schrijf je.

Hier komen drie elementen samen in twee regels. En wat verderop beken je.

Hoe iets begint, weet ik nog altijd niet.

Edward Witten, de grondlegger van de snaartheorie zegt dat je tijd niet los kan zien van ruimte.

HIj heeft een schrift vol formules waarin hij protonen, elektronen en donkere materie verklaart

maar ook hij weet nog altijd niet hoe het begon.

Waarom willen we het weten? Moeten we het weten?

“Hoe iets begint, weet ik nog altijd niet”, staat er in de laatste strofe van mijn gedicht. Ik lig daar niet wakker van, de “ik” stelt dat alleen maar vast. Dit is het eerste gedicht van mijn “waterbundel”, het is het enige gedicht

van de openingscyclus van ‘Omtrek van water’ dat een ik-persoon opvoert en die “ik” drukt in die korte slotregels uit dat er geen zekerheid is, dat alles, zoals ik al zei, twijfel en veranderlijkheid is.

Szymborska heeft ook een gedicht gewijd aan water.

er is een regendruppel op mijn hand gevallen

gegoten uit de Ganges en de Nijl

uit de ten hemel gevaren rijp op een zeehondensnor,

uit het water in de gebrokken potten uit Isso en Tyros.

Op mijn wijsvinger is de Kaspische zee een open zee.

Ook hier wordt opnieuw alles met alles verbonden. Is één druppel de hele zee? Is één aar al het koren?

Het al in het één. En toch zijn we uniek als een vingerafdruk en het patroon in een iris. Biedt die harmonie

en eenheid troost?

Harmonie en eenheid bieden Szymborska allicht troost, maar in mijn poëzie zul je weinig strofen vinden

waarin eenheid en harmonie besproken worden, of nagestreefd. De onderhuidse drang om te schrijven

duidt bij mij op een andere aandrift: ik verlang naar orde in de chaos (dat is nog geen harmonie, en nog minder eenheid), ik probeer via taal die chaos levensvatbaar te maken. Eenheid en harmonie in mijn leven

en denken zijn me nooit geschonken.

In je gedicht De omtrek van het water beweegt een bader of een zwemmer volgens de wetten (van de fysica). Een mens staat er zelden of nooit bij stil als hij beweegt. Maar nu je het zegt, zonder zwaartekracht zouden we zweven in het luchtledige. Het lijkt sprookjesachtig. Zelfs astronauten zouden bij een ruimtewandeling lichtjaren afdrijven, waren ze niet verbonden aan hun ruimtecapsule.

Ben je zelf veel bezig met die natuurwetten?

Neen, eerlijk gezegd niet. Ik leef ermee. Ze vergemakkelijken mijn bestaan, dat een weg vol hindernissen is.

Ik verwijs naar mijn antwoord op je eerste vraag: aan natuurwetten valt tegenwoordig nog zelden te tornen. Die wetten maken het dagelijks bestaan aanvaardbaarder, zodat je tijd krijgt om over de complexiteit van je existentie na te denken.

We blijven even bij de wetenschap. In datzelfde gedicht vernieuwt het water van geur en kleur.

Waarmee je meteen mijn eerste les chemie weerlegt dat water kleurloos en geurloos is. In poëzie kan het.

Wat is voor jou de balans tussen weten en voelen, tussen de ratio en de emotie? Is poëzie magie?

Poëzie is inderdaad magie. In een gedicht probeert de dichter het onbeschrijflijke, het onzegbare te benaderen, te beschrijven, via woorden vorm te geven. Door de karakteristieke zegging creëert hij ruimte voor een mysterieuze wereld die niet altijd tastbaar is. Poëzie moet universele waarden uitstralen. Er moet diepte en energie voelbaar zijn. Een lezer kan in een goed gedicht zichzelf herkennen en de schrijver volledig vergeten, terwijl die nog wel onzichtbaar aanwezig is. De versregels krijgen door hun zegging, door hun eigen syntaxis (en hun vormtechnische en ritmische aspecten) iets magisch, iets dieps, onbestemds, mysterieus. Je hoeft als lezer - en zelfs als schrijver – niet direct 100% te begrijpen wat er staat: de manier waarop taal een poëtisch beeld creëert, geeft aan dat het gedicht iets onweerstaanbaars, absoluuts en mysterieus in zich heeft.

Tot slot belanden we bij de ‘Topografie van de stilte’, waarmee ongetwijfeld ook jouw antwoord zal eindigen. Een cyclus van gedichten waar je onder meer het volgende schrijft: De dichter is een graver, sjamaan in zijn verhaal. Naar wat graaft de dichter dan? En wat bezweert hij in zijn rol van sjamaan?

Vreemd, dat het merendeel van je vragen over mijn poëzie te maken heeft met religieuze beleving, terwijl geen enkele van mijn bundels, ook niet ‘Omtrek van water’, verwijst naar een godsdienstige overtuiging - die ik niet heb.

Dat geloof ik maar een sjamaan is (voor zover ik weet) een ziener die geesten oproept en zieken geneest met magie, in zijn trance. Niet meteen een atheïst, op het eerste zicht. Misschien dat ik daarom de link leg met magie en geloof? Maar goed, het blijft natuurlijk niet meer of minder dan een metafoor.

De dichter probeert in zijn gedichten nieuwe betekenissen te creëren, het onzegbare te zeggen, interpretaties op te voeren van interpretaties, verbanden te leggen, taalwerelden te scheppen die alleen in poëzie en taal tot hun recht kunnen komen.

Stilte is voor hem de puurste zegging, de ultieme betekenisgeving. Vaak voelt hij heden en toekomst beter aan dan anderen, dat ligt in zijn wezen. De rol van de sjamaan is het zichtbare en het onzichtbare met elkaar te versmelten, de stilte van het zwijgen te duiden en rust te brengen in de klanklijnen onder de oppervlakte van het dagelijkse leven. De sjamaan bezweert zowat alles, anders zou hij geen sjamaan zijn.

Ik zie het zo: de dichter graaft met woorden naar lagen van betekenis en zingeving in het menselijk bestaan. Hij bestrijdt chaos. De dichter probeert zijn hoofd met beide handen vast te houden omdat het anders gaat tollen .

Bedankt Philippe

interview : Wim Vandeleene


lees:

alles begint bij het water

topografie van de stilte

de omtrek van water

bio