Roer

1 - 50

Bijgewerkt: 6 aug 2022

Gruis

een huis zonder muren

Slijt je tijd niet met het zoeken naar een hindernis.

Misschien is er wel geen.

Franz Kafka

50

je was een kind van de oorlog en van de zee,

bleef mijn golfbreker, liet mij groeien

tussen betonnen tuinmuren

knikkeren met de buurjongen

binnen de stralen van jouw vuurtoren,

rolschaatsen tot aan nummer vijvenzestig

nu alle golven zijn gebroken, moeder,

en alle wereldzeeën bevaren laat ik jou

rusten tussen parking en binnentuin

ik breng je orchideeën op een gewone zaterdag,

in je verweerde huid vind ik het zout

dat ik zal bewaren voor als het oorlog wordt

Luc C Martens

49

een boei drijft boven de ketting

de zee ruist, een oude piratenzender

golfslag klopt water op tot speekselbellen

de spiegel rijst als een open vraag

ribbels worden glad geveegd

de vloed spreidt een schuimkraag

voert aan wat dobbert op het vlak

wat zweeft in de onderstroom

het residu van een rotswand

krijt en kelp, graniet en basalt

de soortenrijkdom van microplastic

het roet van een anker, schelpengruis

bij eb, wanneer de frontlijn verdampt

zwaait een metaaldetector over zand

de strandjutter oogst een aalmoes

als Neptunus de aftocht blaast

Wim Vandeleene
 

48

de vloedlijn is bezaaid met gruis

ik wankel door het warme zand

voorwaarts, voorwaarts

mijn metgezellen bestaan

uit alleen maar linkerschoenen

voor altijd gestrand als wereldreizigers

tussen tandenborstels en gerafeld touw

in de verte nadert een vreemdeling

de horizon trilt

een drone gezonden door moeder aarde

peilt mij met zijn gele oog

ik waan mij een schipbreukeling

kan elke moment dit decor verlaten

de verhalen negeren

die om mijn voeten spelen

hier woont de eeuwigheid

tweemaal daags begint alles

opnieuw

Annet Zaagsma

47

nergens werden we meer bekeken, nergens

werden we meer verdreven, boden golfbrekers

zo weinig bescherming

dan die zomer toen ik je hand vasthield

in de vloed. we lachten, luidkeels, struikelden,

gleden uit over zeewier, lachten nog luider

met de vastzittende rolstoel, de zonnepet

die wegvloog, de veel te strakke zwembroek

en de plastiek slippers met margrietjes

ik groef een put met een zitbank, verborg jou

en mijn bloedende schaamte in een kasteel met

torens, kantelen, een brede wal met diep water

tegen die zelfverklaarde sixpacks die op hun strand

ons en de meeuwen verjaagden, niet wisten

hoe een zandkasteel te onderhouden

jouw slippers waren te koop tussen de papieren bloemen

Luc C Martens

46

Even ben ik weer het kind

De jongen die doelloos rondrent op de camping

Al ken ik niet langer de vrede van verveling

Met natte vingers raap ik het verleden bijeen

Als schelpen uit de branding

Trek ik mooie maar kwetsbare monumenten op

uit het zand, die met de eerste vloed verdwijnen

Vincent Van Gelder

45

de dag begint zonder ons

op de gang voor de deur van onze hotelkamer

rollen gasten met korte tussenpozen

hun trolleys over het vast tapijt tot aan de lift

waar zij verplicht tot stilstand komen

voor even net als wij onwrikbaar

en zwijgend op wacht, de blik bewust van

de tijd die voor en achter hen ligt

het nahijgen duurt en duurt, muziek

bonkt verder in onze hoofden, de spiegel

lijst de lege tequilaglazen als trofeeën in

iedereen moet ergens in uitblinken

Edward Hoornaert

44

ik zoek mijn stilte op de tast

in kleur en lijn

adem

volstaat

daar waar het woord aan rafels gaat

wil ik bestaan

Maarten Embrechts

43


 
Ergens achter blijven haken

waardoor een los draadje

je lievelingstrui of -deken een uitweg biedt

om langer met je mee te gaan
 
het uittrekken heeft iets van

steeds dezelfde huizen passeren

je hecht je vast aan de route

opdat je zonder stil te staan

nieuwe kleedjes kan verzinnen

hoe fragiel blijkt stof tot nadenken

wanneer opgebroken wegen

of stellingen het ritme onderbreken

maar straks schuif je vanzelf op

je wil de ruwbouw kunnen afkijken
 
spinnen we zo geen web voor onszelf

en wat hopen we dan te vangen?

Kenneth Swaenen

42

Sleutels van de slaap bieden toegang

tot onbetreden gedachten.

Hier zijn draken.

Help het vuur van tederheid in ze ontwaken.

Laat het de wereld versmachten.
 

Trotseer de lange nachten

met een stevig touw.

Bind je vast aan je dromen

als je het ontwaken niet vertrouwt.

Buiten is alles anders.

De bomen zwart en de lucht een wit A-viertje.

Je durft aanvankelijk het venster niet te openen,

bang dat het zwart en wit je kleurrijke binnenwereld opslorpen.

Knoestige takken lachen je uit.

Trotseer ze en hou niet op tot kop boven kruin uitsteekt.

Je nuance is aanstekelijk.

Draken zoeken je op.

Versla ze niet, maar troost ze.

Iris Mák

41


 
zoals een vlam geen weet heeft van het vuur zo werk jij

je in het zweet omhoog, de rode loper omfloerst het beton

met elke trede word je kleiner, de trap steiler

hij wijst naar de wolken waarin hij verdwijnt

een woud van eendere trappen om je heen, daarop

dezelfde nietige mensjes die zich naar boven zwoegen

de laatste overloop eindigt bruusk in het ijle,

leidt naar nergens, plots sta je stil

veel wind te vangen, je staande te houden

zonder houvast, geen weg terug zonder afgang

zonder die durf vat je vuur door zelfontbranding,

een lichtbaken van laaiend enthousiasme, finaal uitgeblust

Hedwig Dujardin

40


 
Wat moet ze tegen haar kletsnatte lichaam zeggen?
 

 
Dat het zwaarder wordt en klotst bij elke stap.

Ze vraagt zich af van waar al dat water komt.
 

 
In de plooien van de hals, tussen de borsten, op het gezicht
 

 

 

Als ze het eindelijk weet begint het verlies,
 

 
vervaagt het zicht op plassen en kikkers.
 

 
Ontbreekt evenwicht, alsof ze struikelt voor ze in slaap valt.
 

 

 

 
Verward stapt ze uit haar hoofd,
 

 
een golf die wilt begrijpen waar de zee is.

Astrid Arns

39

niet weten welke huid je aan moet

voor het pas gestreken blauwe laken
 
niet weten hoe het hoofd te buigen
 

 
water wil niet in de armen sluiten
 
wil lijnrecht laten doorstromen
 

 
en loslaten, eenmaal op gang gekomen
 
pakt de lucht je in en wijkt de bodem
 
voor een kloof van stilte
 

 
wanneer je boven komt, valt het water
 
geruisloos verder onder je door

Edward Hoornaert

38

Tenen schrapen moed bijeen, loeren lillend over de rand

van een ruwe, blauwe tong. Meer dan tien meter diep


 
sidderen vijfentwintigmeterlijnen op de bodem

met me mee. Dacht ik nu echt dat chloor


 
mijn overlevingsdrift zou bedwelmen?

Achter m’n rug rollen ogen mij


 
de afgrond in. Ik wil wel maar

de knieën knikken nee.


 

Antony Samson

37

mijn naam zit me niet als gegoten

ik neem en eet een rantsoen van taal

bijt in eigen wangen, blijf aan lippen kleven

de schreeuw is armer dan de stem

ik pas de lege kamer als nauwe kleren

overbrug met trage passen de kloof in mijn fundament

trots op blinde vlekken toon ik onderhuidse littekens

bestemd om te verdwijnen

ik delf getemde herinneringen op

om rust te vinden in hun contouren

Steven Van Der Heyden

36

‘Maar ze maken hier geen engelen,

alleen jongens van vlees en bloed.’
 

Marieke Lucas Rijneveld
 


 
De hete adem in m’n nek dampt aan,

schenkt het fantoom een lijf.
 

 
Met één veeg ontbloot ik Apollo’s

ijdele oog, z’n blik op oneindig.
 

 
Zonder rust herlees ik z’n gedachten.

Dit is míjn drieluik, spreek ik tegen.
 

 
Dan scherp ik het penseel

en bezweer ik het beeld.
 

 
Gelukkig zijn er nog rituelen.

Vincent Van Gelder

35

de meisjes dragen een braillebril

die alles en iedereen overkapt

inkapselt inpakt in noppenfolie


 

elk stofje vormt een grauw grijs

onderdeel van gruis hierdoorheen

moet je voelen moet je voelen

Geert Viaene

34

Met verblinde vingers
 
kijk ik in het niemandsland
 
waarin jij al vanouds gedijt.
 

 
Onder zachte dwang
 
de tijd tot stilstand dwingend.
 

 
Mij berovend van zijn getijde,
 
haar onomkeerbaarheid.
 

 
Met in mijn zij:
 
de wonde,
 
het onstilbaar verlangen.
 

 
Je laatste litteken.
 
In een donkere kamer
 
als goed bewaard geheim.

Antoon Van den Braembussche

33

dat iedereen zeeziek aan boord blijft,

van blinde boreling tot dove grijsaard,

dat we het tij en de kolken weerstaan

dat niemand achter het net vist

of spartelt op het dek. ik wil geloven

dat ik in die gave vaart geloof

maar in het wiegende ruim

van dit stampende schip ligt een vracht

zonder gewicht, de buit van wrakduikers.
 

zolang de boeg de spiegel splitst

houd ik koers of sla ik op drift,

de herinnering voert me in een zigzaglijn
 

langs meisjes, vroegrijpe moeders,

naar waar ik voor anker lag, dobberend

in een bel vruchtwater, achter haar navel.

Wim Vandeleene

32

Nog voor je denken kon wachtte je geduldig af,

zwom naar een vaag, maar veelbelovend licht en

negen maanden later spoelde je onwetend aan.

Met gym stond je weer in de rij: je maakte braafjes

voor de alfajochies plaats, wachtte angstig af,

omdat niemand in de klas de laatste wilde zijn.

Toen de meisjes, de allermooiste meisjes kwamen,

duwde je een bonkend, kloppend lijf weer in een

nieuwe rij – nooit kwam je helemaal vooraan.


 
Zo bleef je overal verloren staan, zo wachtte je

je tijd aan stukken, zo werd geduld gemist geluk.


 
Het kostte jaren die je nergens terug kan vragen, maar nu

je weet dat leven eigenlijk een onbeantwoord wachten is,


 
troost het je dat bijna iedereen in hetzelfde schuitje

zit en wachtend soms een half mensenleven mist.

Twan Vet

31

willen we verder, botsen we op tegen de onwrikbare ruggen van trollen.

zij hebben wortels die zich al jaren op geheime locaties vertakken.

de grond is er dor en stemmen klinken er ijl. dringt nu tot ons door

het tromgeroffel, we zien hoe ze voorwaarts marcheren, de linies

verschuiven. ze graven zich nog dieper in. zij vertrouwen geen sprookjes

waarin mensen verdwalen en helden zich opofferen voor het algemeen goed.

zij doen alsof ze slapen en geen honderd jaar hen wakker kan krijgen.

ze zweren samen en weigeren vleugels uit vrees voor een teveel aan

gewicht. kloppen zich wit van woede op de borst, brengen verzoenende

taal als diefstal aan het licht. tonen vol trots de vlijmscherpe bijl

die hun hand siert. willen we luisteren, dan moeten we het lichaam

voorover buigen, het oor doen bloeden. hen andermaal vragen, beleefd,


 
om plaats te maken.


 
Edward Hoornaert

30

wat zijn wij meer dan hout en spint

waarin het grijze water klimt

tot in een stroeve kruin

de ruis van een gedempte stem

die door oude takken sjouwt

door oponthoud van schors

het maakt onze gewetens nors

in vertrouwde westenwind

bij leven en bij dauw

bij wijze van een grove huid

die zich kreunend om het hout

laat wrikken en laat wrijven

staan wij er verlegen bij

in rijen en in rijen

Lander Cornelis

29

alsof een stem uit de rotsen komt

we komen van zand, we gaan naar zand

de mantra roest tussen mijn oren

verlicht het pad

wie trekt me dagelijks over diezelfde drempel

waar ik niet aan wen, het touw losjes

maar oplettend in één hand

terwijl het klikken van mijn hoeven

de woestijnstilte in de vallei verbreekt?

nooit zie ik het gezicht van de stem

het touw dat mij te eten geeft

al van bij de geboorte was ik grijs als regenwolken

zandgeluiden maakten mijn gewrichten niet

ik draafde over de rode aarde, mijn ie-aa’s

waren vol leven, mijn staart vocht met vliegen

tussen mijn oren is de avond neergedaald

de stem komt nergens meer vandaan

wie tilt de spade hoog boven mijn hoofd

niet losjes noch oplettend, met een kalmte

alsof die weet wat ons beiden opwacht

voorbij de drempel

Jonas Beckers

28

het
 
is een heelal
 
in drie letters
 
kaatsend als een balletje op het blad
 

 
het staat overal
 
op zijn zij en op zijn kop
 
het is me wat
 

 
alles zo in het kort


 

Jan M Meier


 

27


 
Herinneringen hebben geen nood aan een houvast zeg je

we schudden de as uit de urn en alles waait op –

hier is geen richting meer die moet gevolgd.

Achter ons toetert het leven uit honderd kelen. Nog even

en we worden weer ingehaald. Trappelen we ons op één of ander

baanvak warm als flamencodansers voor hun optreden.

Verlangen beweegt met de vlam en het ongeduld in de voeten.

We bergen de urn op en maken ons klaar voor vertrek.

Onze handen wachten op de bal die de toekomst ons toewerpt.


 

Leen Naerts


 

 

26.
 

​We zijn ermee klaar.
 
We verpakken onze as in zilverpapier en gaan af.
 
We hebben de lusten en de lasten verbrand,
 
het is de moeite waard geweest
 
en een feest is nu niet meer nodig.

We krijgen kop noch staart
 
aan de gebeurtenissen,
 
liever staan wij veilig op uitkijk in onze nissen
 
en gapen wij de lijken aan
 
die zich opstapelen tot een menigte.

In onze beelden verstenen herinneringen
 
en luiden klokken in stilte.
 
Daden zijn afgeklopt, dromen verstard,
 
we zijn onherroepelijk verhard.

Ooit zullen wij tot vlees en bloed terugkeren
 
en wenen en elkaar aanraken als een mirakel.

Frederik Lucien De Laere

25

Zullen we dan maar? vraag je,
 
een etmaal en een schranspartij
 
van liefde later.

Je vraagt het met ogen die iemand
 
in heeft staan alsof ie ergens onderweg
 
en bij nacht het hoofd verloren heeft.

We ontsluiten wat ons gevangen houdt,
 
openen de voordeur van ons huis.
 
De wind fluit ons om de oren.

Ik geef je een hand. Jij mij een teken.
 
Het vertrek is nakend.

De afdruk van de weg
 
die we moeten gaan staat nu al
 
in onze harten voorgeschreven.

Paul Rigolle

24.

Opgekruld tel je de kruimels op het aanrecht.

“De waarheid is onbelangrijk,” zeg je.
 
Er is alleen maar taal, onbehagen, een lichaam
 
dat uiteen valt, een kalend huis.

Je neemt mijn hand, duwt mijn vingers
 
in je onderbuik, hard, onder je broeksband.
 
“Dat doet pijn,” zeg je.

Ik streel je en veeg de kruimels op de grond.
 
“Voor de muizen,” zeg ik.

Zoë Croegaert

23.

Ik sta in het midden van de kamer
 
als een nieuwe leerling op het schoolplein.
 
Er is zo weinig dat mij bij elkaar houdt.

Mijn grieven zijn als vogelzaad.
 
Kort ligt het er en even later is alles verdwenen.
 
Ik stop de waarheid weg als een sluimerend virus.

En dan bedenk ik:
 
In de buik van dit huis praten geen muren
 
maar kreukt het linnen, wacht de vaat op water
 
houdt de wereld plompverloren stand.

Astrid Arns

22.

en dan te bedenken
 
dat wij alleen maar het raster
 
wilden slopen, dat netwerk van gewoontes
 
dat zich door ons lichaam sloeg
 
maar wij hebben de mist uitgespit

het hout en ons laten bedwelmen
 
door mos, het vlechtwerk van seizoenen
 
uit elkaar gehaald, het geruisloze versleept
 
naar een eiland zonder vuurtorens
 
en de rede uit het kind gestampt

Tania Verhelst

21.

‘…zonlicht is acht minuten onderweg
 
tegen dat het de aarde bereikt…’

met gestrekte vingers en twee handen zo gevouwen
 
stilt hij zonlicht tot een vogel op de muur,
 
een blauwdruk van schijnbare vrijheid,
 
een schaduw van zijn vleugellamme handen.

het herinnert hem aan zoveel zomers terug,
 
toen hij als kind op zijn eigen schaduw trappen wou
 
die hem telkens één stap voor was,
 
hij maakte geen schijn van kans.

een wolk schuift voor de zon en ontneemt
 
haar licht tot de vogel uit de muur ontsnapt.
 
wat rest is een ei in zijn hand.

Christophe Ywaska

20.

wanneer de Zon zo sterk is dat Sirius tot schaduw wordt
 
draal je bij elke droge tong, voel je plotsklaps de jeugd
 
bloeden in je aderen, tast de verzengende adem
 
zelfs witte muren aan alsof het schilderijen zijn
 
van onbekende meesters uit een heel ver verleden

wanneer je beide armen niet hoger kunnen reiken
 
dan die momenten, de schreeuw als moderne still
 
verloren gaat in de kakofonie van verhitte steden, dan
 
ontstijgt de chaos van klinker, friet en glassplinter het denken
 
nestelt het zout zich verder in de voegen
 
van urbane stenen en smeek je om een paar centimeter
 
die in heimwee aarden

Bert Struyvé

19.

Ook op hondsdagen vol handgemeen blijft de zon hangen, koudbloedig
 
de hagedis in het putje van de namiddag, de vlucht van het koolwitje
 
speels en onvoorspelbaar; ook op hondsdagen beieren klokken
 
een bronzen gloed over paardenvacht, rouwkoets en kasseien – rust
 
tussen mijn vingers een rozenkrans aan holle woorden, een eindje
 
van een sigaret – verder niets dan blauwe rook die kringelt
 
als zwarte pluimen zich, voet voor voet, het plein opzingen, langzaam
 
een zekere leegte vullend, omzoomd door populieren waarin kauwen
 
zich ophouden in de nagalm van hun kreet; stonden we hier maar
 
puin te ruimen, samen als één man achter jouw steen
 
schonken we elkaar nog maar ademruimte, het vooruitzicht op een bos
 
bloemen, bloemen water.

Frederik De Cock

18.

zij is met haar vrienden in de telefoon
 
in haar hand op vakantie
 
we lunchen op de brink tegenover de kerk

het is dertig graden en twee uur
 
de klokken luiden meer dan twee
 
dan zien we de rouwstoet

Rinske Kegel

17.

laat haar hand nooit los. in de winkel
 
brandden ogen op mijn rug, ik was jonger.
 
zij was anders. Ik, mocht niet falen. zou zij
 
ooit tussen de lijnen kunnen kleuren?

de liniaal op mijn kneukels. met gestrekte
 
vingers en tussen de lijnen zou ik groot worden
 
in jouw schaduw. nu ik de bruine vlekken tel,
 
neem ik nog steeds jouw kinderhand

Luc C. Martens

16.

ik ben niet gemaakt van twee stervelingen
 
niet in langdurig samenkomen
 
noch door verstandsverbijstering
 
ik werd niet door mensenhanden gevormd
 
niet door dwingende ogen gedreven
 
door een vreemdeling de weg gewezen
 
ik hanteer geen hamer en beitel
 
wacht niet geduldig op elke hoek
 
ben niet gezalfd om zintuigen te bekoren
 
nooit werd mij gevraagd een kinderhand
 
los te laten grootouders te vertellen
 
dat niets of niemand er toe doet
 
nimmer ben ik gezegend om hier te blijven
 
evenmin ben ik een reiziger een pelgrim
 
tussen hemel en aarde proef ik geen verschil

Jan Van Gompel

15.

Sleutel in het slot, de kieren in de voordeur ademen,
 
na een wandeling in de stad op een verlaten zaterdag
 
het ondergehuurde appartement baadt rustig en grijs
 
in een twijfelachtig ochtendlicht, tussen zuchtende muren

door het raam in de verte de twee schuine, wazige torens
 
bevlekt door schreeuwende reclame van corrupte staatsbanken
 
ze trekken er zich niets van aan, buigen naar elkaar toe
 
in de eeuwigheid, een open, zuivere handkus tussen geliefden

ik plof in de sofa en kijk naar het zwarte plasmascherm
 
hoe het glas de lijnen van mijn gezicht en jas weerspiegelt
 
roerloos bespied ik, in gedachten verzonken, mijn silhouet
 
dat plots, abrupt, in een onherkenbare schim verdwijnt.

Stijn De Man

14.

Nu zijn we een reden geworden om ergens
 
niet meer weg te gaan, aanhankelijke grond
 
waar we het dier in elkaar opgraven
 
onze lege mond bloot lachen

In zinnen als wurgslangen nestelen we ons
 
zorgvuldig in opgebouwde gezelligheid
 
verteren we woorden zonder huid
 
slapen in hoop, het donker geeft niets prijs

Tussen sleutels en de zwijgende telefoon
 
een bittere stapel nieuws, een laatste
 
streep onder een oude rekening
 
aan mensen zit een aflopende kant

Steven Van Der Heyden

13


 

.

wij waren nooit apart, en toch
 
werden wij niet gehoord
 
in velden die lang nog niet in kavels lagen
 
wanneer wij bikkelden tussen tarwe voor een meisjeshand
 
moeder met een koeienbel uit een vakantieland
 
ons herinnerde aan honger
 
wij verzamelden meer kansen op een tweede speelhelft
 
met stil slikken van rabarber en uitgelikte borden
 
en knepen dan een kaartspel aan de spaken
 
klepperden rond de huizenblok

Bart Verstraete

12.

Ach, gillende meisjes, als we hun keeltjes dichtknijpen
 
gillen ze met wijd opengesperde ogen geluidloos verder
 
als in een stomme film.

Net voor ze bezwijken lossen we onze greep en leggen
 
hen geduldig uit dat het breken van stilte een doodzonde is.
 
Begrijpen jullie dat, meisjes?

Nog voor ze kunnen antwoorden schrik ik wakker en voel
 
haar raspende tong over mijn hand. Honger? vraag ik.

Philip Hoorne

11.

De muzikant wandelde
 
Op verontrustende snaren van ijs
 
Naar het midden van het meer

Waar zijn zeer gevoelige microfoon registreerde
 
Hoe een insect onder een nagel verpletterd werd.

Later in zijn studio, waar de opname versterkt werd
 
Hoorde hij pal in het midden
 
Een gillend meisje.

Denis Vercruysse

10.

Het beste wat je kunt doen,
 
volgens het hoofdkwartier van betoverende geluiden,
 
als de schaduw van twijfel verergert,
 
is een brok ijs gooien in een diep gat.
 
Jezelf niet dwingen
 
om in dezelfde gewonde wind te lopen.

Daarom dat ik liever alleen ben
 
als ’s ochtends de zon opkomt om iedereen te ontmoeten.
 
Enkel het bezoek van bloemen bij de vroeggeboorte van twijgen zou ik kunnen verdragen.

Ik zou het kunnen.
 
Ik zou er wellicht van genieten.
 
Op een strand op Antarctica, in een jurk met onbekende bloemen, met de hete kroon boven ons hoofd,
 
de fierste vrouw van de wereld!

Truus Roeygens

9.

Um Schatten und Körper
 
verwechseln zu können,
 
drehe ich eine Runde.

(Farhad Showghi)

*

Camouflage begint aan verwondingen.
 
Om schaduw en lichaam te verwisselen, draai ik een ronde

voor ik schreeuw. Ik schreeuw maar één keer hard en blind,
 
daarna breek ik de schreeuw in stukken en maak hem

nog een keer, voor mijn plezier of voor het groeien veeleer.
 
Drie kleine raven vliegen over, zenden een puls uit.

In een kloof wacht een vrouw geduldig op een teken, weet,
 
wanneer het stil is gebeurt het meeste.

Leen Pil

8.

ik moffel me weg.
 
vanaf nu kaats ik geen licht
 
meer terug, als rein glas. zie je me nog?

als het moet trekt ik een schutkleur aan,
 
hurk ik in schaduw, diep onder de radar.
 
je blinde vlek is op mijn maat geknipt.

Wim Vandeleene

7.

Wat zichtbaar is niet langer ongezien
 
en later prooi ook voor de wormen die in duistere vormen
 
afstand nemen van elk oppervlak dat zich weerspiegeld waant in eeuwig licht

De verte is een stilte die valt en argeloos naar binnen kijkt
 
onze ogen verzegelt

Edward Hoornaert

6.

we houden onze adem in tot we aan het eind van de tunnel
 
een verblindend licht zien dat vanuit het water lijkt te komen

waar trekken we de grens, we schudden onze armen uit als
 
waren het vleugels, we graven onszelf langzaam naar boven

we komen terecht in een zinkwitte kamer, de matglazen deur
 
staat op een kier, waren er maar meer zichtbare hindernissen

Geert Viaene

5.

De held in mij ontwricht: geen vleugel die zich niet schaaft
 
aan de lucht, geen huid die nog herademt, zich wapent tegen
 
de schaduw van de kogel.

Een stem die spreekt als een steen die valt, niet langer stof doet opwaaien.

Edward Hoornaert

4.

de albatros benijd ik om hoe hij zonder brandstof
 
onder de radar blijft, met een verborgen kompas
 
onder zijn veren de oceaan oversteekt.

toch koester ik mijn armen om hun draagkracht,
 
om wie ze kunnen wiegen, verloren vleugels
 
waarmee ik meer spanwijdte dan hoogte win.

Wim Vandeleene

3.

zelfs onze handen lagen als verknipte vleugels in onze schoot
 
wisten wij veel dat wij vrij waren
 
dat het ruim op ons wachtte om zijn omtrek te leren kennen

Tania Verhelst

2.

hoe voer je het licht verder weg uit zijn bron
 
laat je de zee van zwart onbemand, omsingel je doelwit
 
trek je een grens over water – een golf kent geen rand
 
het water houdt niets vast

Edward Hoornaert

1.

de gids wijst hoger dan de bestemming
 
naar een ver punt buiten zijn blikveld,
 
de boogschutter mikt hoger dan de schietschijf
 
om in de verte het doelwit te treffen

Wim Vandeleene

Slijt je tijd niet met het zoeken naar een hindernis.

Misschien is er wel geen.

Franz Kafka